maandag 1 juli 2013

Neder-L column 10 : Het verzworen oog van Moenen


Een paar maanden geleden heb ik het met u gehad over de heilige Brigida, en wel naar aanleiding van de sotternie De hexe. Ik heb u toen verteld dat haar levensverhaal geen deel uitmaakt van de grootste bundel middeleeuwse heiligenlegenden, de Legenda Aurea. Dat was wel en niet waar. Strikt genomen wel, maar achterin de verschrikkelijke Latijnse editie van Graesse (Graz 1890) staat een aantal samenvattingen van heiligenlevens en daartussen zit ook het leven van de heilige Brigida van Kildare (gest. 523). Het begint als volgt:
Sancta BRIGIDA virgo religiosa, videns sibi instare tempus desponsationis, dominum rogavit, ut aliquam deformitatem sibi immitteret, ut saltem hoc modo procorum instantiam vitaret. Tunc unus oculus eius crepuit et liquefactus est in capite suo.
Wat zich in hedendaags Nederlands laat parafraseren als:
Toen de heilige BRIGIDA, een godvruchtige maagd, het moment zag naderen waarop zij aan een man gekoppeld zou worden, en zij de Heer vroeg haar te misvormen om toch eens eindelijk verlost te worden van dat gedoe van die vrijers, toen maakte Hij haar oog stuk en er kwam (voortdurend) vocht uit.
Een druipoog dus. Niet alleen onprettig om naar te kijken, maar vermoedelijk even onplezierig om te ruiken. Hoe dan ook, afdoende bescherming tegen mannelijke avances.

Het kan ook anders. Ik ken een verhaal van soortgelijk jong meisje dat omwille van haar relatie met Jezus van Nazareth het zwaard van haar vader onder diens hoofdkussen vandaan griste, dat onder haar neus plaatste en met kracht naar boven duwde, en zich zo de neus afsneed! Wij kennen nog het spreekwoord: wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht. Gedurende de Middeleeuwen was dat maar al te waar. Had iemand iets geflikt dat voor de doodstraf in aanmerking kwam – maar zag men om wat voor reden dan ook van terechtstelling af – dan was het niet ongebruikelijk iemand van zijn neus en/of oren te beroven. Dan was zowel de persoon in kwestie als de rest van de samenleving gewaarschuwd. Of het liep met een sisser af – letterlijk wel te verstaan – het geluid dat brandmerken maakte. Een meisje zonder neus was onhuwbaar.

Niet religieus bevlogen maagden hanteerden stank als wapen om zich de mannen van het lijf te houden. Zo vertelt de Benedictijnse monnik Paulus Diaconus (ca 720-ca 799) in zijn Historia Longobardorum hoe de kuise dochters van de ontuchtige Romilda kipkluifjes tussen hun borsten stopten wat na een paar dagen zo godallemachtig ging stinken, dat toen de Avaren zich aan hen wilden vergrijpen, hun neus het van hun lust won. Deze truc treffen we ook aan in de van oorsprong Franse, laat-middeleeuwse prozaroman Paris et Vienne, die in eigen land zo onbekend is dat hij ontbreekt in het prachtige Dictionnaire des Lettres Françaises (Le Moyen Age). Hadden wij ook maar zo’n boek. De Goudse incunabeldrukker Gerard Leeu heeft hem vertaald in het Hollands. De roman is (nog) onuitgegeven.
     Vienne mag niet trouwen met de man waarmee ze wil, en wil niet trouwen met de man waarmee ze moet. Ze wendt voor ongeneeslijk ziek te zijn en al in een terminaal stadium te verkeren. Om dit kracht bij te zetten loopt ze met kippepootjes onder haar oksels. Als haar ‘verloofde’ haar komt opzoeken, omdat hij het niet vertrouwt, gaat hij bijna van zijn graat en hoeft niet meer.

Door dat druipoog van Brigida moest ik aan Moenen denken, de bekendste duivel uit de Middelnederlandse literatuur. Moenen die niet alleen Mariken een rad voor ogen draaide, maar ook nu nog slachtoffers maakt. Dankzij Moenen denken ‘wij’ dat duivels zich niet als mens kunnen vermommen zonder een gebrek te vertonen. Ik las het onlangs weer eens in de Volkskrant ...
     Welnu, dat is dus niet waar. Dat kan Moenen nu wel zeggen dat zij geesten de macht verloren hebben om zich te volmaken (ed. Coigneau, p. 67), maar in andere middeleeuwse verhalen is daar niets van te merken. Integendeel, de gelijkenis is perfect. De duivel kan niet alleen de gedaante van een man of vrouw aannemen, maar ook die van een engel, ja zelfs van Maria, zijn grootste vijand. Ik ken geen (Middelnederlandse) teksten ouder dan Mariken van Nieumeghen, waarin de duivel een gebrek vertoont.
     In de Legenda Aurea wemelt het van de duivels. Je kunt bij wijze van spreken geen deur dicht doen of er zit een duivel tussen. En al die duivels zijn, als ze dat willen, puntgaaf en recht van lijf en leden. Van zichzelf is de duivel foeilelijk (zijn uiterlijk is afgeleid van de Griekse herdersgod Pan) en soms gebruikt hij die lelijkheid om ons angst aan te jagen, om ons dood te schrikken, in de hoop dat wij op dat moment in staat van (dood)zonde verkeren. Maar aan Jupiter (en andere antieke goden die gedurende de Middeleeuwen via afgoden in duivels veranderen) dankt hij het vermogen tot metamorfose. En als Jupiter zich in een stier verandert om Europa te verschalken of in een zwaan om Leda te beminnen dan is er niets mis aan die stier of zwaan. Integendeel!
     Under cover is de duivel nog gevaarlijker dan in zijn ware gedaante. Soms is hij als knappe jonge man vermomd, veel vaker als een mooie jonge vrouw. Want HET wapen van de duivel is de wellust die de mens in zich draagt en die door de confrontatie met lichamelijke schoonheid o zo makkelijk geactiveerd kan worden. Waartegen ook koning David, koning Salomon, en de zelfs wijze Aristotiles niet opgewassen bleken.

Daarom is het zo bijzonder dat Moenen een oog heeft “die is of si mi uut waer ghesworen”. Het maakt hem exemplarisch onaantrekkelijk en daarmee ongeloofwaardig.
     Mijn verklaring was (en is) dat Moenen niet zo zeer uit is op Mariken, als wel Mariken gebruikt als wapen tegen anderen. Moenen doet dat in een herberg, een duivelse plek op aarde. Dat drank ontremmend werkt, was Moenen bekend. Het publiek van Mariken van Nieumeghen ook. Denk maar aan wat de kluizenaar Jan van Beverley overkwam. Deze brave heremiet was zo godvruchtig dat het de duivel te machtig werd. Hij nam de gedaante van een engel Gods aan en vermaande Jan niet net zo heilig als zijn Heer te willen zijn. Hij moest op zijn minst één zonde begaan. Hij mocht kiezen uit: 1) iemand vermoorden; 2) een vrouw bekennen; 3) dronken worden. Jan koos voor het laatste ...
     Maar wat gebeurt? Terwijl Jan dronken is, komt zijn zuster hem opzoeken. Hij verkracht haar, en als hij zich realiseert wat hij gedaan heeft, maakt hij haar van kant. Zo zie je maar.

Moenen exploiteert Mariken door met haar een exemplarisch ongelijke verhouding te hebben. Zij een mooi jong meisje, hij een lelijke man die haar vader had kunnen zijn. Dat kan geen zuivere koffie zijn. ‘Male quesite male perdite’ denken de gasten in de herberg In de Gulden Boom, maar vervolgens richt hun agressie zich tegen elkaar en vallen er dagelijks doden en gewonden.
     In ‘Mariken van Nieumeghen, een gerenoveerd Maria-mirakel’ (Spektator 15, (1985-1986), p. 249-267) interpreteerde ik het verzworen oog als een variatie op het manke been van Vulcanus, de ongelijke echtgenoot van Venus. Het maakte hem lelijk. Niets meer en niets minder. Nu twijfel ik.

Aan het slot van Mariken van Nieumeghen, in haar biecht, bekent Mariken de paus als man en vrouw met Moenen geleefd te hebben. Tot op heden heb ik dat altijd geloofd. Niet omdat ik het slot voor oorspronkelijk houd. Het slot is apocrief. Dat hebben anderen voor mij beweerd, mede naar aanleiding van de houtsneden, en zij die dat beweerd hebben, hebben gelijk. Het slot is apocrief. De oorspronkelijke Mariken eindigde met de val op het marktplein. Het weigeren van de biecht en de tocht naar Rome is er later aan toegevoegd.
     De reden dat de biecht geweigerd wordt, is Marikens bekentenis als man en vrouw met Moenen samengeleefd te hebben. Zo’n zonde is zo zwaar, daar durft zelfs de paus geen absolutie voor te geven.
     Mariken geeft weliswaar toe dat zij al die tijd geweten heeft dat Moenen een duivel was – de Engelse bewerking is hierin nog explicieter – maar dat klopt niet met de logica van dit type teksten: Mariken voelde wel nattigheid maar had geen zekerheid. Het is een schoolvoorbeeld van dramatische ironie, het poppenkasteffect. De kinderen zien wat een van de poppen niet ziet en zetten het op een brullen: pas op, achter je, hij wil je slaan, enz. En de pop doet net alsof hij de kinderen niet hoort, om op het laatste moment gevolg aan hun gegil te geven.
     Met Mariken gaat het net zo. Iedereen weet dat Moenen de duivel is. Hij zegt het zelf. Dat hij horens draagt op de houtsnede bewijst niets. Die zijn er naderhand bijgesneden om hem toch vooral maar als duivel aan te wijzen. Nee, Mariken weet niet wat iedereen weet, namelijk dat Moenen een duivel is. Zeven jaar lang balanceert zij tussen leven en dood door enerzijds haar hoop niet op God te vestigen en anderzijds – dankzij Maria – door zich niet volledig aan Moenen over te leveren. Dankzij Maria en dankzij het verzworen oog! Ik kan me vergissen, maar stel dat Moenens verzworen oog nu eens op dezelfde manier functioneert als het oog van Brigida? Dat zou betekenen dat de verhouding tussen Mariken en Moenen niet als man en vrouw was. Dat Moenen zich wel in jonsten WILDE versamen met Mariken, maar dat het er door dat verzworen oog (net) niet van kwam. Zou dat – naast het gebed van de professional oom Ghijsbrecht – de verklaring zijn dat Mariken zeven jaar lang langs de rand van de afgrond liep zonder erin te vallen?



Date: Mon, 12 Sep 1994 14:11 +0100 (MET)
From: Willem Kuiper <kuiper@alf.let.uva.nl>
Subject: Col: 9409.09: Column Willem Kuiper, no. 10:
Het verzworen oog van Moenen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten