Toen het christendom in de tweede helft van de eerste eeuw in Rome doordrong, was men daar vertrouwd met het fenomeen beeldencultus. Goden en als god vereerde mensen werden in de vorm van beelden vereerd. Je kon je, als je van de desbetreffende god een gunst verlangde, met een cadeautje tot diens beeltenis wenden om verhoord te worden. Zoals ook de afbeelding van de keizer op het muntgeld garant stond voor de waarde en betrouwbaarheid ervan. De eerste Romeinse christenen waren niet tegen beelden, neen, zij waren tegen de verkeerde beelden. Tegen afgodsbeelden. Die weigerden zij te offeren, tot de marteldood erop volgde. Sterker nog, als het even kon, trachtten zij deze beelden stuk te maken. Deels om aan te tonen dat het ‘maar’ beelden waren en geen goden. Deels om te bewijzen dat de duivels die in het beeld zaten – waardoor het beeld bijvoorbeeld kon praten – niet opgewassen waren tegen de macht van de Ware God.
In de nadagen van het Westromeinse Rijk veranderde het christendom sterk van karakter. Van een staatsgevaarlijk geachte slavengodsdienst werd het onder keizer Constantijn (gest. 337) staatsgodsdienst. Na de val van het Rijk overleefde het christendom de invallen van Goten, Vandalen en Franken. In het Frankenland schoolde de Gallo-Romeinse adel, die eerst de macht van de onzichtbare keizer te Rome vertegenwoordigde, zich om tot de uitbater van de even onzichtbare, maar desalniettemin alomtegenwoordige en almachtige God. Door te dreigen met Zijn macht en die van Zijn heiligen slaagde zij erin een krachtig tegenwicht te vormen tegen de nieuwe heersers: ongewapend weliswaar, maar alles behalve geweldloos. De heiligen uit deze periode zijn licht ontvlambaar en hebben harde handen.
Wie deze tijd en het raadsel van de huilende madonna begrijpen wil, raad ik aan de Historien van Gregorius van Tours (573-594) te lezen. Daarvan verscheen vorig jaar bij Uitgeverij AMBO te Baarn een Nederlandse vertaling. Aan die vertaling gaat een even leesbare als lezenswaardige inleiding vooraf van de Groningse hoogleraar Oude geschiedenis, M.A. Wes. Een formidabele analyse van Gregorius en diens tijd die door Kees Fens in de Volkskrant volstrekt ten onrechte werd afgekraakt. Lees Wes en oordeel zelf.
Een van de grotere probleem waarmee bisschoppen ten tijde van Gregorius geconfronteerd werden was: hoe maak je hemelse macht zichtbaar? Je kunt wel dreigen, maar hoe maak je die dreiging geloofwaardig? Soms schoot moeder natuur te hulp met noodweer, een komeet, een zonsverduistering, een epidemie, overstroming, droogte, onvruchtbaarheid, enzovoort. Maar soms moest je als bisschop een handje helpen, door middel van ‘pia fraus’, dat wil zeggen: vroom bedrog.
Om de gelovigen ervan te overtuigen dat de beelden van Gods Zoon, van Maria, en van Zijn heiligen niet zo maar beelden waren, beschilderde artefacten van hout of steen, gedragen deze beelden zich onder bepaalde omstandigheden als levende wezens. Dat dit mogelijk was, daaraan werd door niemand getwijfeld. Als afgodenbeelden dat al konden, waarom zouden kruisbeelden of Mariabeelden dat niet kunnen?
Evenzo waren de stoffelijke resten van Jezus en Zijn heiligen, de zogenaamde relikwieën, machtige magische amuletten. Het aanraken van zo’n heilig voorwerp betekende genezing. Ziekte immers, was in de ogen van de ware christen geen lichamelijke of geestelijke stoornis. Nee, het was een straf of een beproeving. In beide gevallen volstonden geloof, vasten, bidden en onthouden. Het raadplegen van een geneesheer grensde in de ogen van een rechtzinnige aan zwarte magie.
In de Zeven werken van barmhartigheid stond niet voor niets dat je de zieken moest troosten, niet dat je ze moest genezen. In strenge ordes werden zieken geïsoleerd en aan een boeteregime onderworpen totdat ze genezen waren (of opgenomen in de Heer).
Talloos zijn de verhalen van beelden die tot leven kwamen. Zo was er ooit een Vlaamse wandschilder die zo prachtig Maria op muren kon schilderen terwijl zij met haar voeten de kop van de duivel vertrapte. Totdat de duivel er genoeg van kreeg en de ladder, waarop de schilder stond, onder zijn voeten vandaan schopte. “Help!”, riep de vrome schilder, waarop het schilderij een hand uitstak en hem net zo lang vasthield totdat te hulp geschoten mensen de ladder weer overeind konden zetten.
In Italië zijn die schilders nog heel lang actief gebleven, tot na de Tweede Wereldoorlog. Vermakelijk is een passage in een van de Don Camillo-boeken van Giovannino Guareschi (geb. 1908). Hij schrijft daar over zo’n madonna-schilder die van dorp tot dorp trok. Omdat hij niet uit zijn hoofd kon schilderen nam hij als model een lokale mooie meid. Jaren ging dat goed totdat hij per ongeluk de dochter van een communist als voorbeeld nam.
Net als in Ab urbe condita van Livius of in Lodewijc van Velthems voortzetting van de Spiegel historiael zijn huilende beelden voorbodes van rampspoed. Zo’n beeld – dat wil zeggen, degeen die verbeeld wordt – kan namelijk in de toekomst zien, waarvoor de gewone stervelingen blind zijn. Door in tranen uit te barsten wordt een ultieme poging gedaan het schier onafwendbare af te weren.
Een variant hierop is dat iemand rampspoed ziet naderen en denkt dat iedereen behalve hij/zijzelf daar blind voor is. Om de mensheid te redden wordt vervolgens een daad gesteld. Dat gebeurt niet alleen in Italië, dat gebeurt ook in Nederland. Jules Croiset is er een tragisch voorbeeld van.
Het Mariabeeld van Civitavecchia – een kopie van de miraculeuze madonna van Medjugorje in ex-Joegoslavië – was het meer dan ernst. Dit beeld schreidde geen tranen, maar bloed! Natuurlijk geloofde de bisschop er aanvankelijk niets van, maar nadat hij het beeld zelf in zijn armen genomen had, zag zijn schoonzuster (sic) als eerste dat er bloed uit de ogen van het Mariabeeld kwam. Tja, en toen moest hij wel geloven.
Afgaand op de nieuwsberichten weent het beeld vanwege de oorlog in Bosnië die zich zal uitbreiden naar Italië. Aanstaande Goede Vrijdag zou het in processie rondgedragen worden en er werd een enorme hoop volk verwacht ...
Helaas! Het ongeluk wil dat consumentenorganisaties bij justitie een aanklacht wegens volksverlakkerij hebben ingediend. Het beeld is in beslag genomen en naar een gerechtelijk laboratorium gebracht. Daar werd geconstateerd dat er geen reservoir en pompje in zat, zoals domme sceptici veronderstelden. Wel dat het mannenbloed was.
En nu maar hopen dat het promillage onder de 0,5 zit en dat het beeld niet seropositief is.
Date: Tue, 11 Apr 1995 14:26 +0100 (MET)
From: Willem Kuiper <Willem.Kuiper@Let.UvA.NL>
Subject: Col: 9504.10: Column Willem Kuiper, no. 16:
“Madonnabeeldje huilt tranen in bisschops armen” (de Volkskrant, vrijdag 7 april 1995)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten