maandag 1 juli 2013

Neder-L column 25 : Jacob, de bastaard, van Maerlant


Het huis van de schilder staat altijd in de grondverf. Zo luidt een aloude Zaanse wijsheid. Bij mij zijn het de stapels boeken die ik niet ‘uit’gelezen heb. Ik heb ze gekocht, ik ben erin begonnen, ben er een heel eind in gevorderd en sommige sleep ik maandenlang in mijn tas van hot naar haar. Thuis kan ik namelijk niet lezen. Daar heersen toetsenbord en beeldscherm. Lezen doe ik in treinen, bussen en wachtkamers. Helaas, er rijden minstens vier treinen per uur van Zaandam naar Amsterdam en die trein doet er maar twaalf minuten over. Normaal gesproken dan. Het record is anderhalf uur. Gelukkig had ik een boek bij me.
     Maar af en toe komt er een boek voorbij dat uit moet, Maerlants Wereld bijvoorbeeld, van Frits van Oostrom. Dan kan het gebeuren dat ik niet de hele avond boven achter de PC zit, maar mij met een vulpotloodje beneden op de bank onder een lamp nestel met een gevoel van onverholen nieuwsgierigheid. Bijna al mijn collega’s hebben een eenmansbedrijf, wat de productie tamelijk voorspelbaar maakt. Met Frits van Oostrom ligt dat anders, die heeft een ‘maisniede’. Dat is Middelnederlands voor ‘huishouding’. Daaronder valt iedereen die binnen de muren van de hofstede op reguliere basis de nacht doorbrengt. Van hoog tot laag. Hij heeft een fantastische secretaresse en een aantal leenmannen en -vrouwen die hem bijstaan op zijn heervaarten. Nee, ik ben niet jaloers. Beter een goeie groene dan een slechte blauwe, hield mijn judoleraar mij altijd voor. En hij had gelijk.
     Feit is dat Frits van Oostrom behalve door zijn wetenschappelijke en literaire, niet in het minst door zijn organisatorische kwaliteiten vermag wat voor weinigen is weggelegd: een boek schrijven over Jacob van M(a)erlant, de meest productieve Middelnederlandse auteur die (van de weeromstuit?) kwantitatief en kwalitatief het slechtst gelezen wordt. Ware Jacob een Duitser, een Fransoos of een Engelsman, er zou elke vijf jaar een boek over hem verschijnen en elke tien jaar een congres gehouden worden.
     Wat heb ik in mijn boekenkast nou helemaal over Jacob van M(a)erlant staan? – tekstedities buiten beschouwing gelaten: Jan te Winkel, Maerlants werken, beschouwd als spiegel van de dertiende eeuw. Leiden 1877, diss. Hoogeschool Groningen; D.A. Stracke, In de leer bij Jacob van Maerlant. Brugge 1942 – uiterst curieuze lezing; J. van Mierlo, Jacob van Maerlant, zijn leven, zijn werken, zijn beteekenis. Turnhout 1946; Jozef Janssens (nee niet Jef), De Mariale persoonlijkheid van Jacob van Maerlant. Antwerpen 1963.
     Dat was tot de vorig jaar verschenen dissertatie van Petra Berendrecht, Proeven van bekwaamheid, zo’n beetje het belangrijkste wat over de vader der dietscher dichteren algader in druk verscheen. Voor de volledigheid moet hier ook Jos Biemans genoemd worden, die december ’95 promoveerde op de handschriften waarin Jacobs Spiegel historiael werd overgeleverd. Prachtig proefschrift. Heb ik ook nog niet uit.

Van Oostrom voegt geen nieuwe ‘feiten’ toe aan Jacobs biografie, maar zijn interpretatie van die feiten kan desondanks beschouwd worden als een substantiĆ«le stap vooruit. Jacob wordt geportretteerd als een ‘schoolauteur’. Hij heeft zijn kennis op school opgedaan. Daar leerde hij de boeken van de geleerde zegsmannen kennen, begrijpen en onthouden. Om vervolgens als een duif die kennis gefilterd en gemengd met van alles en nog wat in de krop van piepjonge aristocraten als Florens V, Gheraert van Voorne en Nicolaes van Cats uit te braken. Onder supervisie van tante Aleida, de zuster van Roomskoning Willem II, u weet wel, die zo’n ongelukkige uitwedstrijd in West-Friesland speelde (AD 1256). Tante Aleida moest na de dood van haar echtgenoot Jan van Avesnes (AD 1257) onder grote druk met haar zes kinderen Henegouwen verlaten en haar toevlucht zoeken bij de belangrijkste (Zeeuwse) edelman van die dagen: Albrecht van Voorne. Daar, en op Walcheren, groeide Florens op, totdat hij oud genoeg was om te trouwen en te denken dat hij het zelf wel aan kon (14 jaar). Toen kon tante Aleida het nona krijgen en Jacob zijn koffers pakken en terug (?) naar Damme gaan.
     Ook komt Van Oostrom met een nieuwe kijk op Jacobs afkomst: hij zou de verboden vrucht van een of andere hoge heer (priester of edelman) geweest zijn. Dat zou zijn kostbare opleiding verklaren.
     Volkomen mee eens – ik spreek dit vermoeden al jaren tijdens (hoor)colleges uit – en mijns inziens verklaart dit meer dan de herkomst van zijn schoolgeld. Het verklaart vooral zijn aanstelling aan het hof van Voorne en het hem geschonken vertrouwen leermeester van de fine fleur van de Hollandse en Zeeuwse adel te mogen worden. Hoger had je hier niet, het was de absolute aristocratische top.
     Ten tijde van Jacob van M(a)erlant was inmiddels het besef voldoende doorgedrongen dat kennis niet alleen voor mietjes was en dat men als man van adel niet slechts verstand in zijn bovenarmen en zijn ballen behoefde te hebben. Toch stond lichamelijke kracht in een veel, veel hoger aanzien dan eruditie. Lichaamskracht werd direct geassocieerd met ‘adel’. Hoe edeler men was des te sterker, en des te ‘schoner’. Een jongetje maakte zijn adellijke afkomst niet waar door goed te kunnen leren, maar door goed te kunnen vechten (of vliegen). En omdat de ouders van zijn speelkameraadjes hun zoontjes voortdurend op het hart drukten het hotemetootje toch vooral te laten winnen, groeide het ego van het kereltje rechtevenredig met diens ambitie. Meer dan eens lezen we in de epische literatuur over conflicten tussen een potentaatje in de dop en diens opvoeder.
     Jacob zal zich op Voorne moeilijk hebben kunnen handhaven als hij het alleen van zijn eruditie had moeten hebben. Een handje kracht doet wonderen in de ogen van jongetjes die opgroeien in een wereld die geweld verheerlijkt. Het rechtbuigen van een hoefijzer zal meer indruk gemaakt hebben dan het voordragen van een gedicht. Zoals het ook geen toeval zal zijn dat Jacob in zijn Heimlicheid der Heimlicheden, een cadeau aan Florens V bij gelegenheid van zijn volwassenwording (12 jaar), alle hoofdstukken in het origineel over het nemen van een bad onvertaald liet. Het is ondenkbaar dat men Jacob heeft laten zijn wie hij was als hij er niet op een of andere manier bijgehoord heeft. En die een of andere manier moet blauw bloed geweest zijn.
     Wij zijn zo gewend om mensen als gelijkwaardig te beschouwen dat het ons enige moeite kost ons voor te stellen dat men hier ten tijde van Jacob van M(a)erlant precies andersom over dacht. Mensen waren in beginsel ongelijk en de gehele maatschappij was erop ingericht die ongelijkheid te concretiseren in kleding, gedrag, status, rechtspositie enzovoort. Er was niets dat zich aan het standsbesef onttrok. Het lijkt me praktisch uitgesloten dat Jacob zijn kostersambt kon vervullen zonder ‘edel’ te zijn.

Maar hoe dan? Was hij een buitenechtelijk kind in die zin dat zijn vader een gehuwd man was die bij een andere vrouw een kind verwekte? Of waren zowel zijn vader als zijn moeder ongehuwd en hebben zij nooit een paar gevormd? Beide situaties kwamen toendertijd frequent voor. Hoe dan ook, voor zover de kronieken hierover informatie lekken hielden de vaders minstens evenveel van zo’n buitenechtelijk kind als van hun wettig kroost. En niet alleen vanwege de prettige herinnering aan de conceptie, die buitenechtelijke kinderen waren heel vaak een stuk flinker, gezonder en vitaler dan de legale erfgenamen. Florens V wettige nazaten waren vogeltjes voor de kat, maar zijn ‘natuurlijke’ kinderen allerminst voor de poes. Denk maar aan Witte van Haamstede.
     Jacob van M(a)erlant zal gelet op zijn ‘moedertaal’ een Nederlandstalige moeder gehad hebben, een Vlaamse vrouw uit de omgeving van Brugge. Jacobs vader – stel ik mij voor – moet op zijn minst tweetalig geweest zijn, misschien wel drietalig: Vlaams, Waals, Latijn. Omdat hij als buitenechtelijk kind erfrechtelijk of hiĆ«rarchisch niets voorstelde, werd er voor hem een passende werkplek gezocht, en gevonden. Het Vlaanderen van zijn dagen was al zo zeer verfranst dat er geen Nederlandstalige opdrachtgever van enig niveau gevonden kon worden. Dan maar Zeeland. Hemelsbreed vlakbij, maar wat een wereld van verschil met Brugge.

In de loop der jaren heeft Jacob zo’n 250.000 versregels bij elkaar gepend. Stel dat het hem vergund ware geweest die te redigeren tot zijn Verzamelde Werken, bibliofiel maar toch handzaam, zeg twee kolommen van 50 regels, met een ruime marge, dan zou hij daar op zijn minst 250.000 / 100 = 2500 bladzijden voor nodig.
     Ten tijde van Jacob schreef men op perkament. Dat kun je, net als margarine, overal van maken, maar de absolute voorkeur genieten ... kalveren! Wil je een mooi boek maken dat goed openligt, dan moet je ervoor zorgen dat de rug van de katernen samenvalt met de ruggegraat van het kalf. Dat bereik je door het vel twee keer over de korte kant te vouwen – formaat quarto. Probeer het maar eens. En dan snijden we nu eens niet zo groot en zuinig mogelijk zodat je overal lies- en okselgaten ziet. Nee, nu eens echt mooi. In dat geval heb je 2500 / 8 = 313 kalfjes nodig hebt. Minstens.
     Maar waar haal je zo gauw ruim driehonderd stierkalveren vandaan? (De koetjes werden niet geslacht). Precies, uit Engeland!


Date: Wed, 24 Apr 1996 00:11:26 +0200
From: Willem Kuiper <Willem.Kuiper@let.UVA.NL>
Subject: Col: 9605.07: Column Willem Kuiper, no. 25:
Jacob, de bastaard, van Maerlant

Geen opmerkingen:

Een reactie posten