maandag 1 juli 2013

Neder-L column 17 : Over elfjes en duivels


Het huis dat ik bewoon dateert uit het einde van de negentiende eeuw. Toen ik het op 5 december 1975 voor de eerste keer betrad, verkeerde het in een staat van absolute verwaarlozing. De vorige eigenaar – zoon van de bouwer en eerste eigenaar – was namelijk timmerman. Een timmerman met een roestige hamer. Hij timmerde overal, behalve thuis.
     Waar alle andere huizen inmiddels een verlaagd plafond hadden, met spotjes, en waar alle schuifdeuren al lang al aan het grof vuil waren meegegeven en de kamers doorgebroken, zag mijn huis er nog net zo uit als toen het in 1896 werd opgeleverd. Dus zonder zolder, kelder, badkamer en toilet. Achterin de bijkeuken stond de doos, met een tondeurtje naar de steeg. Toen eind jaren ’50 de gemeente Zaandam de ton en het schijthuis boven de sloot verving door riolering en water closet, heeft hij een pleetje in elkaar getimmerd, zo belabberd en zo liefdeloos, dat het mij een raadsel is dat de heilige Jozef hem niet met pot en al door de vloer heeft laten zakken.
     Omdat het huis met maar een (koud)waterkraan was uitgerust – in de keuken – liet ik een badkamer aanleggen. Die bleek niet bestand tegen de Hollandse winter. Ook niet met een gevelkachel. Er was een groot, hoog raam in die kamer en dat was zo’n warmtelek, daar was geen stoken tegen. Er zat niets ander op dan het raam dicht te laten metselen.
     En daar zit je dan met een dichtgemetseld raam. Geen gezicht. Daar moest dus iets mee gebeuren. Daar moest na lang nadenken een schildering komen die uitzicht suggereerde. Maar wat?
     Terwijl ik mij hierover de hersens brak, overleed een oma. Van de erfenis kocht ik wat getijdenboeken in facsimile, onder andere de Tres Riches Heures du Duc de Berry. En daar vond ik mijn uitzicht: de miniatuur van de maand Maart! Op de voorgrond zien we een ploegende boer, in het midden zien we wijngaarden en op de achtergrond het schitterende kasteel van Lusignan. De miniatuur had het gewenste perspectief en de kleuren accordeerden met de wand- en vloertegels. Er was slechts een dissonant, ik ben een kreeft.




Op mijn schaakclub zat iemand die aan de Rietveld Akademie schilderen studeerde en graag contactlenzen wilde hebben. Als een ware mecenas beloofde ik hem die contactlenzen alsmede warme maaltijden als hij voor mij de maand Maart zou naschilderen – 135 cm x 235 cm - met de sterrenhemel van juni/juli: tweelingen – kreeft. Zo gezegd, zo gedaan. Het heeft bijna anderhalf jaar geduurd, maar het resultaat is oogverblindend en nog elke dag kijk ik er met plezier naar.
     Rechts in de lucht vliegt een gouden draak: Melusine, vrouwe van Lusignan. Ooit was zij een vrouw van vlees en bloed, maar toen haar echtgenoot Raymond haar tweede natuur onthulde, veranderde zij in een serpent.
     Het verhaal van Melusine is in 1392 geschreven door Jean d’Arras, in opdracht van bovengenoemde Jean, duc de Berry. Deze was eigenaar geworden van de burcht te Lusignan en had bij die gelegenheid vernomen dat er een vloek op het kasteel rustte: het bleef niet langer dan dertig jaar in de hand van zijn eigenaar.
     Het verhaal begint in Albanië – dat is Albion, alias Schotland, en niet Albanië zoals Debaene in De Nederlandse volksboeken verklaart – waar de fee Presine tijdens het baden betrapt wordt door de weduwnaar koning Elinas, een verwant van koning Artur. De Brits-Keltische literatuur kent vele verhalen over feeën, vrouwen uit de Andere Wereld die af en toe ook onze wereld aandoen. Meestal in een woud, bij een bron of een vennetje. Daar wassen zij zich, en bij die gelegenheid moeten zij hun kledij afleggen en zijn dan zichtbaar voor mensen- c.q. mannenogen. Het resultaat laat zich raden. De fee wordt verkracht en het kind is roodharig, en wel omdat de maan ‘rood’ is als de fee zich reinigt.
     Koning Elinas verkracht Presine niet, hij vraagt haar ten huwelijk. Zij stemt toe en belooft hem voorspoed zolang hij zich maar aan één voorwaarde houdt: hij mag haar niet in bad zien zitten.
     Elinas’ geluk wekt de afgunst op van zijn zoon Mataquas uit zijn eerste huwelijk. Dit keer is het niet de stiefmoeder die haat, zoals gebruikelijk, maar de stiefzoon. De oorzaak van het conflict wordt niet uit de doeken gedaan, maar in andere verhalen, bijvoorbeeld Parthonopeus van Blois, wordt door anderen ernstig getwijfeld aan de goedaardigheid van de fee. De vermogens waarover een ‘alvinne’ beschikt, lijken ontleend aan de macht van de duivel. Vandaar dat alvinne en duivelin vaak synoniem zijn. Toch is de fee een schepsel Gods, evenals de centaur.
     Als Presine van een drieling beeldschone dochters bevalt, nodigt Mataquas zijn vader uit te gaan kijken, daarmee onbewust en ongewild het verbod overtredend. Elinas ziet zijn vrouw in bad zitten, maar vanaf haar navel is zij een serpent! Presine vlucht weg met haar kinderen en laat een ontroostbare Elinas achter. Als de meisjes volwassen zijn, wreken zij zich op hun vader. Voor straf zal de oudste van de drie, Melusine, elke zaterdag vanaf de navel als een serpent geschapen zijn.

Melusine kiest zich een man, Raymond, geheten. Dat is typisch voor het genre. Waar in de epiek de man door zijn dapperheid zichzelf een vrouw verwerft, is het hier de vrouw die zich een minnaar kiest. Niet kracht, maar schoonheid, tederheid, trouw en integriteit zijn van belang. Ook zij belooft hem geluk en voorspoed zolang hij haar maar op zaterdag ongezien laat. Zo gezegd, zo gedaan, maar wederom is er twijfel en afgunst omtrent de wonderlijke vermogens die deze vrouw bezit, wier afkomst niemand kent, wat hoogst verdacht is.
     Het huwelijk is kinderrijk. Achtereenvolgens bevalt Melusine van tien zonen. Mooie kinderen die het ver zullen schoppen, maar allemaal met een klein gebrek: Urien heeft een kort en breed gezicht, zijn ene oog is rood en het andere paars – Eudes’ ene oor is veel groter dan het andere – Guions ene oog is veel groter dan het andere – Antoine heeft een moedervlek op zijn wang in de vorm van een leeuwenklauw – Renaud heeft maar een oog, waarmee hij onwaarschijnlijk goed en ver kan kijken – Geoffroi heeft een tand die centimeters uit zijn mond steekt – Fromont heeft een harige plek op zijn neus die aanvoelt als de huid van een mol – Horrible heeft drie ogen.

Raymond heeft een broer, die graaf van Forez is. Deze heeft het niet begrepen op zijn schoonzuster. Hij maakt haar verdacht als overspeelster en slaagt er zo in zijn broer de belofte te laten breken haar nooit op zaterdag in bad te aanschouwen. Als Raymond met zijn zwaard een gat in de deur gemaakt heeft, ziet hij haar in bad zitten, zonder minnaar, maar met de staart van een serpent.
     Ontroostbaar is hij als hij zich realiseert wat hij gedaan heeft, maar omdat hij niemand verteld heeft wat hij gezien heeft, doet Melusine alsof zij niet weet wat er gebeurd is.
     Kort daarop slaat het onheil echter definitief toe. Als Geoffroi met de Grote Tand hoort dat zijn broer Fromont monnik te Maillezais geworden is, steekt hij het klooster eigenhandig in de fik en verbrandt zijn broer en de overige 99 monniken levend, omdat zijn trots het niet verdragen kan dat zijn broer geen vechter maar een bidder is. Raymond is in alle staten als hij dit hoort. Hij is verbijsterd over zoveel gewelddadigheid en realiseert zich tegelijkertijd dat zijn jongste zoon Horrible op driejarige leeftijd twee minnen de borsten afbeet – aan de gevolgen waarvan zij overleden – en op zevenjarige leeftijd twee van zijn schildknapen om het leven bracht. Als Melusine het voor haar zoon opneemt en zegt dat Geoffroi dat gedaan heeft omdat de monniken een liederlijk leven leidden, dat wat gebeurd is gebeurd is, en dat hij het weer goed zal maken, weet Raymond het zeker: zij is een demonisch wezen!

Daarin heeft hij geen gelijk, maar geef hem eens ongelijk. Je kunt het namelijk zien, zoals hij zelf zegt: “Op het geloof dat ik God verschuldigd ben, ik geloof dat deze vrouw een kwaadaardige geest is, en ik geloof ook dat de vrucht van haar ingewanden niet volmaakt kan zijn. Zij heeft mij kinderen geschonken die allemaal een vreemd teken dragen ...”

Bij het lezen van deze monoloog moest ik opeens aan Moenen denken. Zou Melusine de bron geweest zijn van Moenens mededeling: “Wi gheesten en hebben dye macht niet, dats verloren, ons te volmakene doer gheen bespreck. Altoos es aen ons eenich ghebreck, tsi aen thoot, aen handen oft aen voeten.”
     Ook na een (praktisch voltooide) tweede doctoraalscriptie over duivelgestalten in de Middelnederlandse literatuur – dit keer duivels in toneelstukken – hebben wij geen tweede Moenen kunnen vinden. Integendeel, duivels kunnen moeiteloos elke gestalte aannemen.

Het verhaal van Melusine is in het Nederlands vertaald. In 1491 verscheen de roman rijk geïllustreerd in druk bij Gheraert Leeu en in 1510 in herdruk bij Henrick Eckert van Homberch. De tekst is niet geëditeerd. Bij deze maak ik bekend dat te zullen gaan doen. Nadere bijzonderheden volgen.



Date: Mon, 22 May 1995 13:23:24 +0200 (MET DST)
From: Willem Kuiper <Willem.Kuiper@Let.UvA.NL>
Subject: Col: 9505.06: Column Willem Kuiper, no. 17:
Over elfjes en duivels

Geen opmerkingen:

Een reactie posten