maandag 1 juli 2013

Neder-L column 14 : Het wassende water


Middeleeuwse mensen hadden het niet zo op water. Water was goed voor het land en het vee. Je kon niet zonder, maar je had er gauw te veel van. In dat geval sprak men niet van drinken, maar van verdrinken (het voorvoegsel ‘ver’ betekent vaak ‘helemaal’).
     Het was niet normaal om water te drinken. Was je van adel dan dronk je wijn – witte wijn – met een alcoholpercentage dat geschommeld zal hebben rond de 5 %, hoog genoeg om bederf tegen te gaan en laag genoeg om niet (te snel) dronken te worden. Rode wijn was minder gebruikelijk. De techniek om tanninerijke rode wijn (op vat) te laten rijpen had men nog niet goed genoeg onder de knie. Om rode wijn drinkbaar en genietbaar te maken voegde men honing en andere kruiden toe. Men dronk het na het eten of als medicijn.
     Was je van eenvoudiger komaf dan dronk je bier, ‘dunnebier’, met een alcoholpercentage dat rond de 3 % geschommeld zal hebben. Dat kun je de hele dag door drinken zonder uit te drogen. In kloosters brouwde men zwaarder bier, maar dat was niet zozeer om te drinken als wel als geneesmiddel bedoeld. Net als het ‘aqua vite’ dat wij nog kennen als Benedictine (Benedictijnen) en Chartreuse (Kartuizers).
     Boeren dronken het melkafval dat overbleef na de bereiding van kaas en boter, wat in de ogen van de stedeling de verklaring van hun hersenverweking was. Zuivel was namelijk verdacht.
     Maar wie dronken er dan wel water? Gevangenen, religieus bevlogenen, herders en herderinnetjes (in de literatuur althans). Mensen dus, die geen deel uitmaakten van de (normale) maatschappij. Water drinken was straf of versterving.
     Het drinken van bier en wijn was geen drankzucht maar hygiëne. Anders dan iedereen op voorheen de lagere school leerde/t, kenden de middeleeuwers wel degelijk reinheidsgeboden, en waren zij zich zeer wel bewust van bederf en besmettelijkheid. Het grote voordeel van dunnebier boven drinkwater uit de rivier was dat het bier gebrouwen (gekookt) was en dus gezuiverd van menselijk en industrieel afval. Wij denken dat milieuproblemen typisch van deze tijd zijn. Nou, vergeet het maar!
     Natuurlijk, men putte water, maar dat gebruikte men haast uitsluitend voor huishoudelijk werk, om te wassen en schoon te maken, om mee te koken. Er zal heus wel af en toe een slok van genomen zijn, maar dan wel bij gebrek aan beter.
    
Een middeleeuwer ging niet graag te water. Niet dat men de zwemkunst niet machtig was, leren zwemmen hoorde bij de lichamelijke opvoeding die adellijke jongetjes tussen hun twaalfde en vijftiende kregen, maar men deed dat niet voor zijn plezier. Ik althans ben nog nooit een plaats in een middeleeuwse roman tegengekomen waar men voor zijn lol gaat pootjebaaien, laat staan kopje onder.
     Voor het nemen van een bad geldt hetzelfde. Men deed dat niet omdat men dat lekker vond. Buiten de steden althans. Middeleeuwse steden  die overigens allemaal aan het water liggen, bij voorkeur een rivier, zodat het vuil via het water afgevoerd kan worden  kenden in navolging van de Romeinse thermen badhuizen, ‘stoven’ geheten. Die stond(en)  u raadt het al  in de Stoofstraat. In sommige stadjes is de naam bewaard gebleven. Die stoven waren overigens niet alleen om je te baden, daar gebeurde van alles. Menige stoof is met de Reformatie als poel van ontucht gesloten.

In het Manesische handschrift, een Duits liederenhandschrift uit de dertiende eeuw, waarin ook gedichten van Heinric van Veldeke en hertog Jan van Brabant bewaard bleven, en dat met talrijke miniaturen verlucht is, zie je ridders in bad zitten, terwijl ze door bevallige jonkvrouwen afgesponsd en afgelapt worden. Dus toch, zou je kunnen denken, lekker in bad! Mispoes. Wat wij hier afgebeeld zien  wanneer kunnen er nu eens plaatjes in Neder-L?!  heeft niets met ‘lekker in bad’ te maken, het is de behandeling c.q. beloning die een ridder te beurt valt als hij gewond maar zegevierend uit het strijdperk terugkeert naar de wereld van het hof, waarvoor hij zijn leven gewaagd heeft. De jonkvrouwen wassen het bloed van zijn lichaam en verzorgen zijn wonden. En is er iets mooiers voor een echte man dan het tonen van zijn wonden?




Nee, de mens en het water waren twee verschillende, elkaar vijandige werelden. Zo bedreigend zelfs ervoer men het water dat men niet goed wist of iemand die zich in een schip op ‘de hoge zee’ begaf eigenlijk nog wel tot de levenden gerekend mocht worden. Objectief gezien was zo iemand halfdood. Tot de meest indrukwekkende wonderen van Jezus van Nazareth behoort dan ook zijn wandeling over het water. Door de lucht vliegen gold als een kleiner kunstje. Tovenaars zat die dat konden. Maar over het water lopen ...
     Rivieren en andere waterpartijen in ridderromans worden altijd afgeschilderd als grondeloos diep, onafzienbaar breed en snel stromend. In de praktijk bleek dat een ridder te paard heel weinig water nodig had om te verdrinken. Denk maar aan Frederik met de Rode Baard.
     Het was ook niet voor niets dat de Almachtige Vader zijn toevlucht tot het water nam om de eerste wereld te vernietigen. En het was een hele geruststelling dat hij, achteraf toch een beetje geschrokken van wat Hij in Zijn drift had aangericht, beloofde het bij die ene zondvloed te laten. Hoewel ik me niet aan de indruk kan onttrekken dat de mens Zijn schepper in deze niet op Zijn woord vertrouwde. Kleine overstromingen waren een haast jaarlijks terugkerende plaag, grote overstromingen kwamen regelmatig voor, en af en toe een heel grote zoals de St. Elizabethsvloed (19 november, de feestdag van de heilige Elizabeth, de moeder van Johannes de Doper, vandaar, AD 1421), waaraan wij onder andere de Biesbosch danken. Overstromingen en stormvloeden werden gedurende de Middeleeuwen steevast als strafexpedities van boven geïnterpreteerd, en de strijd tegen het water had niets triomfantelijks.

Het mooiste middeleeuwse watersnoodverhaal dat ik ken werd geschreven door Geoffrey Chaucer. Het maakt deel uit van de Canterbury tales. Chaucer legde het in de mond van de molenaar: Ik ga het hier niet navertellen, lees het zelf maar, maar het gaat over en student die op kamer woont bij een oude timmerman en diens jonge vrouw (grapje richting Jozef en Maria). Natuurlijk is die student smoorverliefd op zijn hospita en even natuurlijk is de oude timmerman stinkend jaloers. Dus moet er een list gevonden worden. De student die in de sterren kan kijken ziet zogenaamd een nieuwe zondvloed aankomen. Daar weet de oude timmerman raad mee. Hij gaat in het geniep op zolder een ark bouwen zodat hij, als het water komt, zichzelf en zijn vrouw in veiligheid kan brengen. Terwijl de timmerman op zolder overuren maakt, geven zijn vrouw en de student zich over aan de Liefde.
     Helaas, een mooie vrouw wordt nooit door één man begeerd. In dit geval had ook de koster zijn lodderig oog op de vrouw van de timmerman laten vallen. Terwijl zij en de student nog nahijgen van hun zoveelste hoogtepunt klopt de koster stiekem aan haar raamluik: één kusje maar. Baldadig geworden door de list en de stootkracht van de student steekt de vrouw haar achterste uit het raam. Als de koster in het stereotiepe stervensdonker met zijn lippen de mond vindt van de vrouw die hij zo graag bezitten zou, en zich realiseert dat er anatomisch iets absoluut niet klopt, laat de vrouw een daverende scheet, en stapt gillend van de lach het zevende hemel-bed weer in.
     Natuurlijk laat de koster dit niet op zich zitten. Hij gaat naar de smid, leent daar een eindje gloeiend ijzer, en gaat weer terug: nog een kusje. Deze kans laat de student zich niet ontgaan. Hij steekt zijn kont naar buiten, telt tot drie, en laat op zijn beurt een oorverdovende scheet. Zijn triomf duurt echter kort als de koster het gloeiende ijzer tegen zijn blote billen houdt. “Water, water”, brullend rent de student  zelfs een ezel stoot zich niet tweemaal aan dezelfde steen  als een waanzinnige door het huis, daarmee de oude timmerman uit zijn dommel halend. Die aarzelt geen moment. Hij grijpt zijn bijl, hakt de trossen door en lazert met ark en al naar beneden. De ravage is enorm. De timmerman ernstig gewond. Hij wordt voor gek verklaard, zodat alle betrokkenen hun eer en reputatie behouden.



Date: Tue, 14 Feb 1995 12:56 +0100 (MET)
From: Willem Kuiper <kuiper@alf.let.uva.nl>
Subject: Col: 9502.21: Column Willem Kuiper, no. 14:
Het wassende water

Geen opmerkingen:

Een reactie posten