maandag 1 juli 2013

Neder-L column 32 : De Kunst van de Liefde


De afgelopen weken was Roel van Duijn, ex-provo, ex-kabouter, ex-kaasboer, ex-noem maar op – maar nog altijd een van onze grootste kleinschalige denkers – weer eens in het nieuws met zijn voorstel op de middelbare school de Kunst van de Liefde als eindexamenvak in te voeren. Als trouw Radio 1-luisteraar mocht ik meegenieten van de reacties van het deskundigen-circus, van spreekstalmeester Roel in ’t Veld, die zich wijselijk op de vlakte hield, tot en met kamerolifantje Sharon Dijksma: “Jongeren weten zelf het beste wat goed voor hen is, ook in de liefde.”

Op het eerste gehoor is het natuurlijk een absurd voorstel, maar wie wat langer meeloopt in onderwijsland heeft weet van niet-cognitief onderwijs. Zelf ben ik er als gecommitteerde op diverse Pedagogische Academies mee in aanraking gekomen. Daar overwoog men op een gegeven moment serieus om sprookjes als Roodkapje en Hans en Grietje af te schaffen omdat ze onmenselijk wreed waren. Tevens had zich in brede kringen de overtuiging gevestigd dat cognitief onderwijs alleen maar tot maatschappelijke ongelijkheid en dus tot ongelukkige mensen leidde: er behoorde ook les gegeven te worden in sociale vaardigheden, in hoe met elkaar om te gaan, in respect hebben voor wat de ander niet kon, enzovoort. Ter verdediging kan worden aangedragen dat tegelijkertijd het kabinet van de koningin fors bezuinigde op Zeer Moeilijk Lerende Kinderen door de ‘zorgbreedte’ van het basisonderwijs te vergroten – in woorden wel te verstaan. Dat was vele malen erger.
  Een grootstedelijke samenleving als de onze, die meer en meer individualiseert en vereenzaamt – twee van de drie huwelijken lopen binnen zes jaar vast, schrijft Van Duijn in de Volkskrant van zaterdag 24 mei, en liefdesverdriet is één van de voornaamste factoren voor stress en zelfmoord – terwijl er door de mondialisering van de maatschappij een forse instroom is van mensen uit heel andere culturen met heel andere gedachten, gevoelens en gewoonten, kan inderdaad wat intermenselijk verkeersles gebruiken.

Met de Renaissance van de Twaalfde Eeuw kwam de klassiek Romeinse auteur Publius Ovidius Naso (43 v.C.-17) weer in het centrum van de literaire belangstelling te staan, en wel als gezaghebbend auteur in de Kunst van de Liefde. Ovidius schreef namelijk – bij wijze van grap – een Ars amatoria, dat wil zeggen een Kunst van de Liefde. Daarnaast schreef hij de Amores (minnedichten), de Heroides (minnebrieven) en de Remedia amoris (hoe er vanaf te komen). Daarmee was hij in zijn tijd in Rome de grootste autoriteit in deze – Roels inziens – voor de mens zo cruciale kunst. Bij wijze van grap, omdat de liefde van een man voor een vrouw in Rome allerminst in aanzien stond. Men deed dat af als lust, niet als liefde. Grappig ook omdat De Neus voor zijn ontboezemingen een literaire vorm koos die gereserveerd was voor het hoogdravende en serieuze werk – wij noemen dit travestie: het haaks op elkaar staan van vorm en inhoud.
  Wie de moeite neemt deze boeken te lezen – er zijn goede Nederlandse vertalingen – zal zich niet bedrogen voelen. Ovidius’ De kunst van de Liefde is zo fris en fruitig als de Trebbiano van Di Philippo uit Umbria. En na lezing van de Remedia amoris kan men met een beetje flair en de juiste uitstraling probleemloos een peperduur therapietje voor – of is het nou tegen? – onbeantwoorde liefde en het verdriet daarvan in elkaar draaien, waar het alternatieve circuit “U!” tegen zegt.

Zoals gezegd, in de twaalfde eeuw werd Ovidius als kenner van de Kunst van de Liefde herontdekt door de clerken, mondaine, gestudeerde geestelijken. Die clerken hielden zichzelf voor veel betere minnaars dan die stompe, botte, geblutste en gekneusde ridders, die meer verstand van een paard dan van een vrouw hadden. De grootste Oudfranse romancier, Chrétien de Troyes, claimt in de proloog van zijn tweede roman Cligés dat hij “les commandemanz d’Ovide et l’art d’amors an romans mist”, dat wil zeggen uit het Latijn in het Frans vertaalde. Helaas is dit werk niet overgeleverd. Van een Middelnederlandse vertaling/bewerking van de Ars amatoria ligt een flard in het Amsterdamse massagraf I A 24.
  Wat we wel hebben is het in drie ‘boeken’ opgedeelde traktaat van Andreas Capellanus, De arte honeste amandi (Over de kunst van het op eerbiedige wijze liefhebben) uit het eind van de twaalfde eeuw. Dit sterk op Ovidius geïnspireerde boekje behandelt in boek 1: Wat is liefde en hoe krijg je het? In boek 2: Als je liefde hebt, hoe houd je het? Terwijl in boek 3 wordt uitgelegd dat het voorgaande allemaal onzin is. Er is immers maar één geoorloofde vorm van liefde, en dat is niet de liefde van de mens voor de andere kunne maar die van de mens voor Zijn Schepper.

In de propedeuse mag ik het graag over Andreas Capellanus en de Liefde hebben. Niet alleen omdat je met dit onderwerp zelfs een propedeusegroep stil krijgt, maar ook omdat je aan de hand van Andreas Capellanus, Chrétien de Troyes, Guillaume li Clers, Guillaume de Lorris, Jean de Meung en hun tijdgenoten zo goed kunt uitleggen dat het fenomeen Liefde, dat zo ‘gewoon’ lijkt, in wezen ‘conventioneel’ is en afhankelijk van tijd, plaats en cultuur.
  Zo beschouwd is Roel van Duijns wens eigenlijk al verhoord. In feite is de Kunst van de Liefde al een eindexamenvak, alleen het heet ... Literatuur. Dankzij literatuur kan de mens – beter dan via wat dan ook – kennis nemen van wat de ander denkt en voelt, ontroerd en geïnspireerd worden, droevig en vrolijk zijn, opgewonden raken en ontspannen tegelijk. De ellende is alleen dat het literatuuronderwijs het dreigt af te leggen tegen de verbale variant van de nieuwe kleren van de keizer: Taalbeheersing.
  Begrijp me goed, ook ik ben ervoor dat taalgebruikers hun taal beheersen, maar dat met ‘Taalbeheersing’ leren is zoiets als de duivel uitdrijven met Beëlzebub. Ga lezen, en doe dat net zo lang totdat lezen als iets normaals ervaren wordt in plaats van iets bijzonders. En als je zover bent, is een nuchter en praktisch boekje als bijvoorbeeld William Strunk’s The Elements of Style, ooit een mijn eye-opener’s, voldoende om je op schrijfweg te helpen. Voor de theorie kan men zich nog altijd met een gerust hart blijven wenden tot de (gedurende de Middeleeuwen dankzij kerkvader Hiëronymus nog aan Cicero toegeschreven) Rhetorica ad C. Herennium (ca. 50 v.C.).


Date: Saturday, May 24, 1997 19:24:38 MET
From: Willem Kuiper <Willem.Kuiper@Let.UVA.NL>
Subject: Column Willem Kuiper, no. 32:
De Kunst van de Liefde

Geen opmerkingen:

Een reactie posten