Wat bezielt een mens een baard te dragen? In mijn geval was het een protestactie. Ik ging niet zo lekker op de middelbare school. Wat heet! En toen ik tot overmaat van ramp ook nog eens zakte voor het eindexamen Gymnasium B besloot ik mijn baard te laten staan. Omdat ik in die tijd ook nog behoorlijk lang haar droeg, werd ik regelmatig met ‘Jezus’ aangesproken. Terwijl die nooit een bril gedragen heeft ...
Het zal u niet verbazen dat ik tijdens het eerste jaars-college van Lulofs al snel ‘den fellen metten roden baerde’ genoemd werd. Terwijl ik helemaal niet ‘fel’ ben. O.K., ik mag wel eens uit mijn slof schieten en van mijn hart geen moordkuil maken, maar dat heeft niets met ‘fel’ te maken. De middeleeuwse betekenis van ‘fel’ is een heel andere dan de tegenwoordige. In het Frans noemt men zo’n woord een ‘faux ami’, een valse vriend. Omdat je het woord kent, denk je dat het toen betekende wat het nu betekent. In het Middelnederlands is ‘fel’ een heel naar woord, dat zoveel als: boosaardig, trouweloos, verraderlijk enz. betekent. Het is de naam waarmee de dieren die Reynaert haten, het over hun aartsvijand hebben. ‘Den fellen metten roden baerde’ is een taboenaam. ‘Vos’ durven ze niet te zeggen, uit vrees de magische krachten van de vos te activeren. ‘Reynaert’ evenmin. Het is dus niet het oordeel van de verteller over zijn held! ‘De Rode Duivels’ is immers ook niet negatief bedoeld ...
Het Middelnederlands wemelt van de valse vrienden, maar onderschat ook het minder verre verleden niet. Eén van de redenen waarom Historische Letterkunde zo belangrijk is: niet om in een woordenboek te leren opzoeken wat ‘fel’ gedurende de Middeleeuwen betekende, maar om ons te realiseren dat de betekenis van een woord ondergeschikt is aan een historische situatie.
Wie het lot treft roodharig te zijn, kan niet opgroeien zonder zich daarvan bewust te worden. “Rooie, je moeder hep vlooie!” “Rooie en vale benne donderstrale!” “He fuurtore!” “Stoplicht!” In mijn geval kwam daar dan nog bij dat ik sinds de box brildragend ben – er zijn bijna geen kinderfoto’s van mij zonder fok – dus het was de hele dag “Rooie schele” en “Schele rooie”. Gelukkig kon ik mij in het straatvoetbal gemakkelijk handhaven, en dat was nog belangrijker dan de kleur van je haar of naar welke school je ging (de Roomse in mijn geval, wat in de onkerkelijke Zaanstreek bepaald geen pre was). Waar ik opgroeide leerde je als kereltje eerst voetballen, daarna pas lopen.
Dankzij de Middeleeuwen kwam ik in contact met haardracht en haarmagie uit het verleden. Een andere wereld, niet te vergelijken met hoe wij nu met ons haar omspringen. Haar lag buitengewoon gevoelig en was onderhevig aan zeer strikte richtlijnen en wetten. Om te beginnen was men bang voor haar. Haar typeerde het dierlijke in de mens. Heel hoofse vrouwen epileerden zich, ja ook daar. Behaarde mensen waren ‘ruw’, letterlijk wel te verstaan, niet alleen figuurlijk zoals nu. Rood haar was een uiterlijk teken van lichamelijke en geestelijke onreinheid. De kwalificatie ‘rode’, afgewisseld met ‘vule rode’ slaat echter niet op ‘roodharigen’, maar was het normale scheldwoord voor Joden, lees er Jacob van M(a)erlants Scolastica – beter bekend onder de onjuiste naam Rijmbijbel – maar eens op na. Overdadig zwart haar werd even snel als moeiteloos met de duivel in verband gebracht. Soms gebeurt het wel eens dat een kind behaard over heel het lichaam geboren wordt. Niets aan de hand weten wij nu. Valt er na een paar weken vanzelf af. Maar middeleeuwse ouders zullen zich doodgeschrokken zijn. Vraag het de ouders van Robert le Diable maar.
Het dragen van (te) lang haar was een uiterlijk teken van onaangepastheid. Waanzinnigen dragen (in de literatuur) lang haar en een lange baard. Ook hun nagels zijn lang. Ze dragen geen kleren, maar bedekken hun naaktheid met beestenvellen en bladeren. Hun wapen is een knots. Zo iemand heette een ‘wildeman’. Menig laat-middeleeuws dranklokaal had een wildeman als uithangbord. Enerzijds om de mensen te waarschuwen voor het wilde, onaangepaste gedrag dat men onder invloed kon vertonen (Wi willen van de kerels zingen. Si sijn van quader aert. Si willen de ruters dwingen. Si dragen enen langen baert. enz. (Het Kerelslied)). Anderzijds om de angst met gelach te camoufleren. Amsterdam kent nog twee Wildemannen, een op de Dam, de ander in de Nieuwezijds Kolksteeg, pal naast het pas ontdekte kasteel van de heren van Amstel. (Als het waar is. Rare plek voor een woonburcht, goede plek daarentegen voor een dwangburcht.) In de eerste Wildeman ben ik nog nooit geweest, in de ander kom ik te weinig.
Te lang haar was een teken van ijdelheid en verwijfdheid. Alles wat van adel was – ik heb het nog steeds over de mannelijke kunne – droeg het haar doorgaans tot op de schouders. Kort haar was een teken van onderhorigheid. Geestelijken schoren zich de kruin. Misschien herinneren sommigen van u zich nog dat kleine rondje op het hoofd van de kapelaan. In de Middeleeuwen was het precies anders om. Daar liet men nog een kransje haar staan, om te laten zien dat de kaalheid geen ouderdomsverschijnsel was, maar pure versterving.
Het dragen van een baard was niet zo zeer een vrijwillige keuze als wel een teken van een bepaalde ouderdom of een religieuze status. Baarden (en snorren) verdienden groot respect. Als Flovent, de oudste zoon van koning Clovis – die ten onrechte niet is opgenomen in Van Aiol tot de Zwaanridder – zijn leermeester, de hertog van Bourgondië, in diens slaap zijn baard afsnijdt, geintje, wordt hij daarvoor veroordeeld tot ballingschap, terwijl heel het hof zich uit solidariteit eveneens in de baard knipt. Als Huon de Bordeaux onwetend Charlot, de zoon van Karel de Grote, doodt, die hem in een hinderlaag opwachtte, moet hij om zich met de koning van Frankrijk te verzoenen, de volgende zelfmoordopdracht uitvoeren: naar Babilonië gaan, naar het hof van de emir, de eerste man die hij in het paleis tegenkomt doden, drie maal diens dochter kussen, hem beledigen, en zijn baard alsmede zijn hoektanden meenemen. Vergeleken met het bemachtigen van de baard is de rest kinderspel. In de Merlijn lezen wij hoe koning Rioen een mantel draagt, versierd met de baarden (inclusief de huid!) van overwonnen tegenstanders. Als hij ook Arturs baard opeist, komt het tot een gevecht dat natuurlijk door Artur gewonnen wordt. In De vier Heemskinderen dreigt Lodewijk, de zoon van Karel de Grote, de oude Aymijn, die niet onder de indruk is van het steenwerpen van de kroonprins, aan zijn baard te trekken, zodat zijn ogen scheef zullen wegdraaien. Dit dreigement is Aymijn te veel, en hij klaagt zijn nood bij Renout, met de dood van Lodewijk als gevolg. Als in de Fergus de jonge held op zijn tocht naar het hof de aanval van de vier roofridders heeft afgeslagen, waarbij hij er twee doodde, dan hakt hij hen de hoofden af en bindt die met hun baard aan zijn zadel.
In de Keltische literatuur komen de nodige baarden voor. In de continentale literatuur veel minder. Bovengenoemde passage in de Fergus is een grap om zowel Fergus als een ‘Achterhoeker’ te typeren (Kelten gingen door voor koppensnellers), als diens tegenstanders, door ze een baard aan te meten. Ridders dragen geen baarden. Alleen zij die niet meer vechten dragen een baard. De Franse repertoria vermelden ook geen epitheton ‘met de Baard’. Afbeeldingen van Arturridders in handschriften tonen ons glad geschoren of kortbaardige ridders, wat een vrij zekere afspiegeling van de realiteit geweest zal zijn. Middeleeuwse ridders hadden het nog wel eens warm. Om maar niet te zeggen bloedheet. Warmtestuwing zouden we nu zeggen. Na afloop van de slag tussen de Vlaamse communes en het koninklijke Franse leger te Mons-en-Pevele (augustus, 1304), vond men aan weerszijden vele lichamen die geen uitwendige wonden vertoonden. Als doodsoorzaak wordt een combinatie van dorst, uitputting, verstikking (in de wapenrusting) en oververhitting opgegeven.
Een vechtende ridder met een (lange) baard is net zo absurd als een Tour de France-wielrenner met een (lange) baard – die scheren zelfs hun benen. Toch komt er aan het slot van de Ferguut tijdens het toernooi met als eerste prijs Galiene een ridder voor met een (lange) baard. Nadat Ferguut op de eerste dag Keye verslagen heeft en zich daarmee gewroken heeft voor de belediging tijdens zijn komst, naar het hof, verslaat hij de tweede dag Pertseval:
Des derdes dages josteerde BoortJaren lang heb ik hier over heen gelezen. Erec, de Ridder met de Baard. Waarom ook niet, uit De Grimbergse oorlog en de Brabantse yeesten kende ik een hertog Godfried met de baard.
Ende op den vierden Sagramort,
Up den vijfsten mijn her Laquis,
Up den sesten Mereagis.
Dien sevensten stac hi vanden paerde
Heerecke, dien ridder metten baerde,
Den achtsten dach mijn her Yweine,
Upden negensten Agraveine,
Upden tiensten Gosengote,
Up den elfsten Lancelote;
(Ed. Rombauts 1982, vs. 5397-5406)
Maar toen ik in het kader van het Repertorium van Middelnederlandse (literaire) Eigennamen – INGM bij de ‘E’ van Erec (Herec, Heerecke dien ridder metten baerde) was gekomen, vroeg ik mij allereerst af: hoeveel Erecs komen er in de Ferguut voor?
De Ferguut is van oorsprong een Oostvlaamse tekst, geschreven in de taal van het Scheldestadje Oudenaarde (en oostelijke omstreken). De variant Herec naast de Oudfranse vorm Erec (ontleend aan Chrétien de Troyes’ eerste Arturroman Erec et Enide) stelt dus niets voor. Blijven over twee Erecken, eentje met en een zonder baard. En toen zag ik het:
Dien sevensten stac hi vanden paerde‘Liebaert’ is Vlaams voor leeuw, in Brabant zou ‘lioen’ gebruikelijker zijn. Maar dat zou betekenen dat de bewerker van het tweede stuk de mening toegedaan was dat Erec de Ridder met de Leeuw was en niet Ywein. En toen zag ik het echt:
Heerecke, dien ridder metten LIEbaerde,
Den achtsten dach mijn her Yweine,
Dien sevensten stac hi vanden paerdeImmers, niet Erec, maar Yvain is ‘Le Chevalier au Lion’. De tweede auteur heeft de toenaam, die normaal gesproken na de doopnaam volgt, omwille van het rijm naar voren geplaatst, waarna hij bij de vorige persoon werd getrokken. Niet alleen door hedendaagse komma’s en puntenzetters – “interpungeren is interpreteren”, zei Lulofs altijd, en daarom leerde hij ons lezen aan de hand van diplomatische edities – maar zeer waarschijnlijk al door een dertiende- of veertiende-eeuwse kopiist. En vandaar de wijziging Liebaerde –> baerde?
Heerecke. Dien ridder metten Liebaerde
den achtsten dach, mijn her Yweine.
Leuk he? Ja, heel leuk. Maar er is een schaduwzijde ... Nu mag ik nooit geen grappen meer maken over Lanseloet van den Mere.
Date: Mon, 30 May 1994 16:26 +0100 (MET)
From: Willem Kuiper <kuiper@alf.let.uva.nl>
Subject: Col: 9406.12: Column Willem Kuiper, no. 8:
De ridder met de baard
De ridder met de baard
Geen opmerkingen:
Een reactie posten