maandag 1 juli 2013

Neder-L column 19 : Liefde is blind


We schrijven het jaar 1255. Het is herfst. Willem II, graaf van Holland en Zeeland ligt met een legermacht voor Valenciennes in Frans-Vlaanderen. Willem had bonje gekregen met Karel van Anjou, een jongere broer van koning Lodewijk de Heilige van Frankrijk, die net zo slecht was als zijn oudere broer goed was. Karel had Willem een beledigende brief geschreven, hem daarin voor ‘waterkoning’ uitgescholden en hem uitgedaagd voor een veldslag op vaste grond, de heide bij Assche in Vlaanderen. Tot Karels verbazing had Willem de handschoen opgenomen en was hij met een onverwacht sterke legermacht aan komen zetten. Karel moest maken dat hij wegkwam. Willem sloeg het beleg om Valenciennes, maar met de winter voor de deur was dat een heilloze onderneming. Gelukkig bereikte hem toen het bericht dat zijn echtgenote Elisabeth van Brunswijck-Lueneburg van een zoon bevallen was, zijn eerstgeboren (wettig) kind. Willem laat de boel de boel, haast zich huiswaarts en noemt het kereltje Florens, naar zijn overleden vader.
     De donkere dagen voor Kerstmis brengt Willem mijmerend door. Hij is nog jong, 28 om precies te zijn. Zijn eigen vader Florens IV heeft hij amper gekend, die stierf in 1234 op het toernooiveld van Corbie in Noord-Frankrijk. Slachtoffer van een complot. De relatie met zijn moeder, Machtilde van Brabant, zal niet veel voorgesteld hebben. De grafelijke familie zal er alles aan gedaan hebben om haar invloed en die van haar vader, hertog Heinric van Brabant, tot het absolute minimum te beperken.
     Voor iemand in zijn positie huwde Willem laat. Zijn vader Florens IV en zijn zoon Florens V waren beiden veertien jaar toen zij in de echt verbonden werden. Niet omdat zij zo vroegrijp waren, maar omdat hun vaders dat zo besloten hadden. Geen beter bondgenootschap dan een huwelijk. Willem huwde pas op vijfentwintigjarige leeftijd met een Duitse prinses. Wiens idee dat was weten we niet, maar een stomme zet was het allerminst. Toen paus Innocentius IV (1243-1254) het aan de stok kreeg met Frederik II, hem excommuniceerde en van de keizerskroon vervallen verklaarde, schoof hij Willem als kandidaat naar voren. In 1248 werd Willem in Aken tot Roomskoning gekroond. Een datum om hem in Rome tot keizer van het Heilige Roomse Rijk te kronen was nog niet vastgesteld.
     Willem zou volmaakt gelukkig zijn geweest was er niet de West-Friese kwestie geweest, een open wond die maar niet wilde helen. In feite waren de Friezen de oorspronkelijke bewoners en de Hollanders de indringers, maar aan het hof van Willem II ging het verhaal dat de Hollanders officieel door de Duitse keizer met Holland, Zeeland en West-Friesland beleend waren. De West-Friezen waren dus manschap verschuldigd aan de Hollandse graaf. De Friezen dachten hier heel anders over. Zij claimden van niemand minder dan Karel de Grote zelfbeschikkingsrecht gekregen te hebben en verdomden het hun hoofd en knie te buigen. Pogingen de kwestie met geweld te regelen liepen steevast op een mislukking uit, met als dieptepunt het sneuvelen van Hollandse graaf Arnulf in AD 993. Het terreinvoordeel van de Friezen was met de toenmalige militaire middelen onoverbrugbaar: West-Friesland werd verdedigd door het water.

Maar wat gebeurt. Na de Kerstdagen wordt het zo godvergeten koud dat al het oppervlaktewater bevriest. Als Willem hoort dat de vorst nog zeker een week zal aanhouden, krijgt hij een lumineus idee. Hij verzamelt een legertje, begeeft zich naar Alkmaar, overnacht daar en trekt de volgende dag over het ijs het West-Friese land binnen. Het is prachtig helder weer, oostenwindje, zonnetje schijnt, de stemming is reuze en iedereen heeft er zin in. Normaal valt er ’s winters niet zo veel te beleven, maar nu gaan ze die verdomde Friezen pakken zoals ze nog nooit gepakt zijn, en alle vorige nederlagen wreken. In gedachten worden de dochters en de buit al verdeeld.
     Ter hoogte van Vronen – een van de aardbodem verdwenen dorp – hebben de Friezen een verdedigingslinie opgeworpen. Zo’n stoet stoere strijders blijft niet onopgemerkt. Willem, die als een echte kopman van voren rijdt, ziet ze zitten. Hier heeft hij heel zijn leven op gewacht. Hij kijkt zijn mannen aan, wijst op de vijand, en brult: “Aanvalluh!” Hij geeft zijn paard de sporen, en weg is hij, kataklop, kataklop, kataklop, zo snel als hij kan, in de vaste overtuiging dat de Friezen als kippen uiteen zullen stuiven.

De Friezen, voor wie de oorlog met de Hollanders geen mannelijk vertoon was, maar een kwestie van leven of dood – geen nagespeelde ridderroman, maar bittere werkelijkheid – geen toernooiveld waar men zijn maatschappelijke positie kon verbeteren, maar het verdedigen van eigen huis en haard – de Friezen bleven staan ... Tegen de tijd dat Willem zich dat realiseerde, voltrok zich een ramp. Om te beginnen was Willem veel te ver voor de anderen uitgereden. Of hij er als een gek vandoor gegaan is of dat de anderen zijn “Ik val aan, volg mij!” niet gehoord of begrepen hadden, wij weten het niet. Feit is dat hij daar moederziel alleen stond, oog in oog met een horde woeste Friezen.
     Normaal gesproken is een ridder te paard een man op de grond gemakkelijk de baas, zolang hij maar in beweging blijft. Hij moet rondjes rijden, stilstaan is dodelijk. Willem slaagde er niet in zijn paard in een U-bocht te gooien om zo weer richting eigen gelederen te galopperen. Nee, Willem viel stil.
     Maar het allerergste was dat hij merkte dat zijn paard en hij door het ijs zakten. (Het zou me niets verbazen als de Friezen het ijs onklaar gemaakt hadden en zich zo hadden opgesteld dat de vijandelijke legermacht richting wak werd gelokt.) En een ridder te water is ten dode opgeschreven.
     De achterblijvers moeten verbijsterd hebben toegekeken, al weer een Hollandse graaf gesneuveld in de strijd tegen die ellendige Friezen. Veel tijd om na te denken hadden ze niet, want daar kwamen de West-Friezen al aangerend. Het ‘We are the champions’-gevoel was opeens verdwenen. Net als bij vorige gelegenheden rende men voor zijn leven zonder zich te bekommeren om het lichaam van hun heer.
     Zo vond graaf Willem II in januari 1256 zijn roemloos einde in een West-Fries wak. Misschien is hij verdronken, misschien met bijlslagen gedood. We weten het niet. Volgens Amelis Stoke – maar die was a) partijdig, b) geen ooggetuige en c) geen tijdgenoot – hebben de Friezen het lichaam geborgen en geïdentificeerd. Nergens wordt gerept over pogingen van de Hollanders het lichaam te kopen om het bij te kunnen zetten in een familiegraf. De Friezen hadden hun financieringstekort in een keer kunnen wegwerken.

We schrijven het jaar 1282 als Willem zoon Florens V er mede dankzij een amfibische operatie in slaagt door te dringen tot Hoogwoud, het hart van West-Friesland. Een eerdere veldtocht tien jaar geleden was op de zoveelste catastrofe uitgelopen. Maar nu was het dan eindelijk zo ver. De Hollanders gingen op zoek naar hoogbejaarde West-Friezen in de hoop en verwachting dat zich daar ooggetuigen van de ‘Slag bij Vronen’ onder zouden bevinden. De chroniqueur Willelmus Jacobi (12??-ca. 1335), eerst kapelaan van de Dirk van Bredero (die in 1287-1288 een veldtocht tegen de West-Friezen leidde), later procurator (penningmeester) van het Benedictijner klooster te Egmond, vertelt even geestig als cynisch hoe men een stokoud mannetje een beetje door elkaar rammelt, waarna de man hen meeneemt naar een huis en daar onder de haardplaat de plek aanwijst waar het lichaam van Willem begraven zou liggen. De spa gaat in de grond ... en ja hoor, daar stuit men op een geraamte. De botten worden gewassen en met alle mogelijke eerbied en devotie overgebracht naar de abdij van Middelburg op Walcheren. Graaf Willem is geborgen, de eer is gered!
     Wat er met die oude man gebeurd is, wordt niet verteld. Hebben ze hem na zijn bekentenis doodgeknepen? Is hij door zijn eigen volk met een kussen gesmoord? Of heeft hij schaterlachend aan iedereen die het horen wilde verteld dat het geraamte dat die stomme Hollanders hadden opgegraven helemaal niet van graaf Willem was. Op basis van de omstreeks 1450 geschreven Coronike van Vrieslant lijkt het laatste niet onwaarschijnlijk.
     De editeur van deze kroniek, de historicus H. Bruch, sprong dan ook – in Madoc, jaargang 9 (1995), afl. 1 – een gaatje in de lucht toen de medicus-historicus B.K.S. Dijkstra in een boek getiteld Een stamboom in been. Vier eeuwen graven en gravinnen van het Hollandse huis. Onderzoek van de stoffelijke resten opgegraven op het terrein van de voormalige Abdijkerken te Rijnsburg in 1949 en 1951 en te Egmond in 1979 en 1980 en aangetroffen in de tombe in de Abdijkerk te Middelburg in 1980. Amsterdam 1991, na een nauwgezette determinatie en studie van het geraamte tot de conclusie kwam dat, ik citeer:
het gaat om de resten van een ongeveer 28-jarige, rechtshandige jongeman die nogal gespierd was en een lichaamslengte van ongeveer 174 cm bezat, die zijn einde op een gewelddadige wijze heeft gevonden. Verwondingen aan schedel en benen zijn de getuigen van een brute dood.
Volgens Dijkstra hoeft er niet de minste twijfel te bestaan dat het onderzochte skelet van Willem II afkomstig is. Dijkstra reconstrueert de dood van Willem II tot in detail en veronderstelt daarbij dat de letsels door de Friezen zijn toegebracht na Willems val van het paard op het ijs. Hoewel Bruch toegeeft dat er met de begravenen in Middelburg nogal is gehannest – het pand is meerdere malen volledig verwoest, het laatst tijdens de Tweede Wereldoorlog – accepteert hij de uitkomst van Dijkstra’s onderzoek.


De dood is samen met het leven het grootste raadsel waarvoor de mens zich geplaatst ziet. Wat is dood? Ten tijde van Willem II had men daar zo zijn gedachten over. Om te beginnen bleef men geloven in een relatie tussen ziel en lichaam. Het lichaam was weliswaar dood, maar je kon het welzijn van de ziel beïnvloeden door op een bepaalde manier met het lichaam om te gaan. Was je goed voor het lijk dan voelde de geest van de overledene zich daar prettig bij. Was je slecht voor het lichaam, sloeg je het, hakte je het in stukken, gaf je het aan beesten te eten, dan maakte je de geest ongelukkig. Je kon dus iemand in het hiernamaals straffen of belonen. Het ergste dat je een stoffelijk overschot kon aandoen was het te verbranden en de as in de wind te verspreiden, iets dat nu juist door velen gewenst wordt.
     Men ging daarom vroeger uiterst zorgvuldig en behoedzaam met zijn doden om. Die begroef men onder het huis. Alleen daar was het lichaam van de overledene veilig. Tegelijkertijd maakte men gebruik van de bovennatuurlijke eigenschappen van de geest van de dode: bescherming tegen andere (boze) geesten. Samen met de hond, de haan en de ganzen waakten de overledenen over de levenden.
     Een middeleeuws huis heeft twee zwakke plekken: de deur en het vuurgat c.q. de schoorsteen. Daar kunnen dieven en geesten gemakkelijker naar binnen dan door de muren of het dak. Denk maar aan Zwarte Piet. De gewoonte de bruid over de drempel te dragen heeft te maken met het feit dat in deze cultuur overledenen inderdaad onder de drempel begraven werden. Bracht je een vreemdeling in de gemeenschap dan konden de voorouders alarm slaan, en dat was niet de bedoeling. Dus bruid over de drempel tillen en drie rondjes om de haard, want dat was ook een vaste begraafplaats.
     Die oude West-Fries had willekeurig welke haardstee in willekeurig welk huis kunnen aanwijzen en ze hadden daar botten gedolven. Nog afgezien van de vraag hoe een geraamte zich houdt dat 1282-1256=26 jaar zonder kist begraven is. (Tegenwoordig acht men tien jaar voldoende, vijftien jaar ruim voldoende om een graf te ruimen en het voor hergebruik gereed te maken.) Als ik een West-Fries was geweest zou ik mijn doodsvijand nooit onder mijn haard begraven hebben, dat is vragen om ongelukken. Hoe zouden de voorouders daarop reageren? Welke geesten roep je op? Als de Friese koning Radboud in de doopvont gestapt is om christen te worden vraagt hij aan zijn bekeerder, bisschop Wolfram van Sens, of zijn voorouders zich in de hemel of in de hel bevonden. “In de hel, natuurlijk,” antwoordt de heilige scherpslijper. “Dan ook ik,” antwoordt Radboud, en Wolfram had het nakijken.

Met alle respect voor het archeologische speurwerk van mijnheer Dijkstra, maar de kans dat Florens inderdaad is teruggekeerd met de stoffelijke resten van zijn vader is even groot als dat de lijkwade van Turijn echt is.




Date: Fri, 22 Sep 1995 10:34:49 +0200 (MET DST)

From: Willem Kuiper <Willem.Kuiper@let.UVA.NL>

Subject: Col: 9509.11: Column Willem Kuiper, no. 19:
Liefde is blind

Naschrift:

Later, veel later, sprak ik een ervaren archeoloog, die in zijn werkzame leven heel veel middeleeuwse huizen in Noord-Holland en Texel had opgegraven. Wat mij als eerstejaars student verteld was, bleek een fabeltje te zijn. Eén keer had hij het skelet van een hond onder een dorpel aangetroffen, maar nooit ofte nimmer een menselijk skelet. Het verhaal over het lichaam van Willem II, dat volgens de Hollandse rijmkroniek van Amelis Stoke [ed. Burgers, r. 4976 - ed. Brill, boek IV, r. 451] onder een huis te Hoechoutwoude begraven zou zijn achter de haard op een diepte van twee manslengten, verwees hij ook naar het rijk der fabelen.

1 opmerking:

  1. Ruim na het schrijven van deze column realiseerde ik mij dat de manier waarop Florens het gebeente van zijn vader terugvindt verrassend overeenkomt met de manier waarop Helena van Constantinopel in de Legenda aurea (Gulden legende) het heilig kruis in Jeruzalem terugvindt. Dat was namelijk door de Joden begraven en zij hadden onder elkaar afgesproken dat niemand ooit deze bewaarplaats zou bekendmaken. Helena echter liet wat oude Jodenmannetjes oppakken en die door elkaar rammelen, waarna de geheime bergplaats werd aangewezen. De Legenda aurea dateren van ca. 1280. Helena bezocht Jeruzalem, waar toen geen Joden meer woonden, in 326.

    BeantwoordenVerwijderen