maandag 1 juli 2013

Neder-L column 5


Het begrijpen van een andere tijd blijft, alle wetenschap ten spijt, een subjectieve bezigheid. Die andere tijd is in mijn geval de Middeleeuwen, een – net als Gotisch trouwens – door de vijftiende-eeuwse Humanisten bedachte, onvriendelijk bedoelde benaming van die periode in de geschiedenis van de mensheid die begon met de ineenstorting van het Westromeinse Rijk (AD 410) en eindigde met de (Italiaanse) Renaissance. Ik schrijf hier met opzet (Italiaanse) omdat maar weinig mensen weten dat mediëvisten daarvoor al een Karolingische Renaissance (ca. 800) en een Renaissance van de Twaalfde Eeuw onderscheiden.


Ten tijde van, en in kringen rond Karel de Grote, toen de onzekerheid van het bestaan tijdelijk wat minder groot geworden was, ontstond een enorme bloeiperiode in de Latijnse literatuur, die bekend staat als de Karolingische Renaissance. De klassieke literatuur is vooral dankzij de Karolingische Renaissance en in Karolingische handschriften bewaard gebleven.

De Renaissance van de Twaalfde Eeuw bracht onder andere de doorbraak van de geschreven literatuur in de volkstaal: de klassieke romans met de geschiedenis van Troje, Eneas en Thebe, leven en werken van Alexander de Grote, en de Arturromans van Chrétien de Troyes, een auteur die op de wereldranglijst aller tijden een plaats in de top 3 verdient, maar die – je gelooft je eigen ogen niet – niet is opgenomen in Het Cultureel Woordenboek. Encyclopedie van de algemene ontwikkeling. Baarn [Areopagus] 1992. Erger nog, als je op gaat zoeken wat de redacteur Wereldliteratuur, mevr. Christel van Boheemen s.t. (nooit van gehoord, maar dat zal wel aan mij liggen) onder het lemma ‘Arthur’ meedeelt, dan lees je als aspirant algemeen ontwikkelde:
“Legendarische koning van Engeland, verheerlijkt in de literatuur door Thomas Malory in het middeleeuwse Le morte d’Arthur en door Tennyson in Idylls of the King.”
Alsof er voor Malory geen Arturliteratuur geschreven is! Ik zal u niet lastig vallen met wie er wel genoemd worden. Zoek het op en verbijster u.

De Middeleeuwen hebben dankzij de (Italiaanse) Renaissance, de Hervorming, de 80-jarige oorlog, de Gouden Eeuw, de Franse bezetting, de leerplicht en het Lager Onderwijs nog altijd een slechte naam. Als ik teruggekomen van vakantie zou vertellen dat ik in een middeleeuws hotel gelogeerd heb, dan wordt dat geïnterpreteerd als: slecht eten, slechte bedden, slecht sanitair, slechte bediening, beroofd, opgelicht, aan de schijterij, enzovoort. Bijna niemand zal op het idee komen dat het misschien wel een heel comfortabel hotel geweest kan zijn, gevestigd in een gebouw dat nog uit de Middeleeuwen dateert. Middeleeuwse toestanden is zo’n beetje het ergste wat je in onze moderne maatschappij kan overkomen. Nee, neem dan onze Gouden Eeuw! Ooit wel eens Boeventucht van Coornhert gelezen? Moet u eens doen en u vervolgens afvragen waarom de Coornhert-stichting de Coornhert-stichting heet. Over kolonialisme en slavenhandel een andere keer.


Wat bezielt iemand om zich te verdiepen in de Middeleeuwen? In mijn geval gaf mijn bewondering voor het oeuvre van Louis Paul Boon de doorslag om Nederlands te gaan studeren in plaats van scheikunde. Het was 1969, de Maagdenhuisbezetting was net beëindigd, de hoogleraar Hellinga was een gracht verderop voor zichzelf begonnen, er heerste er enige animositeit tussen de historisch taalkundigen (die Hellinga had achtergelaten) en de rest van de Instituutspopulatie. Er werd om Kritische Neerlandistiek geroepen: ‘maatschappelijk relevant’ daar ging het om. De docenten gaven geen onderwijs maar hielden een vlootschouw. Kortom het was een zootje. Maar desondanks was er voor de eerstejaars het doctoraalcollege van Lulofs. Dat was een beetje ‘fout’, want a) Lulofs behoorde tot de dissidenten, en b) het Algemeen Bestuur had bij consensus besloten dat er geen onderscheid gemaakt mocht worden tussen de MO-B studenten en de ‘doctoraal’ studenten. Lulofs’ colleges waren een belevenis, maar Boon stond nog altijd nummer 1. Na afloop van mijn studie zou ik promoveren op Boons verzamelde cursiefjes in relatie tot zijn literaire werk. Daarna zou Boon dood gaan en zou ik zijn Verzameld Werk redigeren. Iets dergelijks stond mij voor ogen.


Een jaar later bereidde ik mij in de zomervakantie voor op een B-blok Middeleeuwen van Herman Pleij (inderdaad, over De Blauwe Schuit) en begon alvast aan de literatuurlijst. Ik was verkocht. Net als die middag in 1962 toen ik 'Walking the dog’ hoorde. Op een dag kruiste de Ferguut mijn pad. Ik verslond die tekst, en las vervolgens in de inleiding van A.C. Bouman dat mijn held een boerenlul was. Wie is er nu gek, vroeg ik mij af, hij of ik?


Studeer je Russisch of Chinees, dan ga je naar Rusland of naar China. Ik raad het je niet aan, maar je kunt erheen. Ik weet niet of er nog culturen bestaan die nog nooit een blanke man gezien hebben, maar als cultureel antropoloog kun je een eind komen. Voor de Middeleeuwen geldt dat in veel mindere mate. Dat een middeleeuwer zich per paard of muilezel verplaatste, waar wij dat met fiets, motor, auto of vliegtuig doen, daarin schuilt het verschil niet. Het verschil zit hem in hun hoofd en ons hoofd, in hun kijk op (de zin van) het leven en de onze.

De visie van de middeleeuwers is bewaard gebleven in alles wat er van hen is overgebleven, maar vooral in hun boeken. Het lezen van die teksten is in wezen hetzelfde als proberen middeleeuwse mensen te begrijpen. En dat valt niet mee, want het waren hele andere mensen. De praktijk van het interpreteren van middeleeuwse teksten leert dat het beeld dat een hedendaagse lezer zich van een middeleeuwse tekst vormt, zeer persoonlijk is. Of zoals de volbloed tekstinterpretator Lulofs zijn afscheidscollege als titel meegaf: Ik lees, ik lees, wat jij niet leest (Groningen, 19 dec. 1984). In dit afscheidscollege thematiseerde Lulofs de wetenschappelijkheid van tekstinterpretatie, onder andere aan de hand van (het abele spel) Esmoreit. Over dit stuk hadden zijn (ex-)collega’s Duinhoven, Peeters en Pleij ieder zo hun eigen mening. Peeters zag in de Esmoreit een waar gebeurde Siciliaanse geschiedenis. Volgens Duinhoven was de Esmoreit een gecorrumpeerde episode uit het leven van Mozes. Pleij vond dat Duinhoven de tekst voor gek verklaarde en wees op de functie van bijbel-analogieën in middeleeuwse teksten, maar verklaarde daarmee volgens Lulofs wel de functie, maar niet de oorsprong. Lulofs kwam met een nieuwe oplossing, die overigens door geen van de betrokkenen geaccepteerd werd: de Esmoreit was een fate-story, een noodlotsverhaal, een variant op het Oidipous-thema. Het zal u niet verbazen dat ik hier weer het mijne van denk.


De praktijk van het interpreteren van middeleeuwse teksten leert dat Lulofs met zijn uitspraak: Ik lees, ik lees, wat jij niet leest de realiteit dichter benadert dan diegenen die denken dat je anderen met kennis van zaken en argumenten kunt overtuigen. Ik ben de eerste om toe te geven dat het zo zou moeten, maar zo gaat het niet. Dankzij het onderwijs dat wij genoten hebben, de contacten die wij hebben opgedaan en de boeken c.q. teksten die wij gelezen hebben, loopt iedere mediëvist in zijn eigen Middeleeuwen rond, een amalgaam van kennis en ervaring, van intuïtie en projectie, van hersens en hormonen. En zo kan het gebeuren dat volgens sommigen – en zeker niet de minsten in het vak – de vos Reinaert in Van den vos Reynaerde een negatief personage is! Hoe haalt iemand het in zijn geleerde hoofd? Het beest is weliswaar door en door slecht – hij heeft niet voor niets rood haar – maar het publiek heeft zich bij het beluisteren van de tekst gnuivend en grijnzend en af en toe schaterend aan de zijde van de vos geschaard. (In de ongeveer een eeuw jongere Reinaerts Historie is hij wél negatief.)


Een mediëvist is in mijn ogen een advocaat van het verleden en geen galeriehouder van wat op een bepaald moment bij het nageslacht in de mode is. Wij moeten vooroordelen ontkrachten: de Middeleeuwen waren helemaal niet zo statisch, bijgelovig, vies, onbeschaafd, ongeletterd, enz. als wij (willen) denken. Maar anderzijds moeten we het ook niet te mooi willen zien op basis van de voornamelijk fictionele, idealiserende teksten die historisch-letterkundigen als uitgangspunt nemen. Het gaat om de realiteit: het was een gruwelijke tijd. Aan ons te verklaren waarom dat in hun ogen normaal en juist was.


Momenteel maak ik deel uit van een multidisciplinaire NCLM werkgroep Epiek. Allemaal specialisten op hun gebied. Aardige mensen ook. Alleen ze komen uit hele andere Middeleeuwen. Ik moet voortdurend aan Lulofs denken en voel mij een Stones-fan op een Beatles-reünie.


 

Date: Mon, 14 Mar 1994 10:05 +0100 (MET)
From: Willem Kuiper <kuiper@alf.let.uva.nl>
Subject: Col: 9403.10: Column Willem Kuiper, no. 5

Geen opmerkingen:

Een reactie posten