maandag 1 juli 2013

Neder-L column 36 : Heb je al gehoord van de zeven, de zeven?


Van mijn fysiotherapeut heb ik geleerd dat het normale aantal nakomelingen van de mens en vergelijkbare zoogdieren gelijk is aan het aantal tepels gedeeld door twee. Het is dus niet zonder recht en reden dat wij mensen een tweeling als iets bijzonders ervaren, en dat nóg hogere aantallen de krant halen en op de beeldbuis worden uitgestald. Maar eind vorige maand werd er in Amerika een nieuw record gevestigd. Een 29-jarige vrouw baarde een levende zevenling, vier jongens en drie meisjes.
     Dat een vrouw meer dan een kind tegelijk kon krijgen was ook gedurende de Middeleeuwen bekend; waarom dat kon, niet.
     Kennis van vruchtbaarheid, conceptie, zwangerschap en bevalling was in de middeleeuwse maatschappij nogal ongelijk verdeeld. Medische wetenschap was net als alle andere takken van wetenschap voorbehouden aan mannen. Middeleeuwse universiteiten lieten geen vrouwelijke studenten toe. Aan de andere kant beschikten vrouwen over de nodige praktische kennis, en daar ontbrak het de mannen weer aan.
     Tot diep in de dertiende eeuw bestond er geen scheiding tussen weten en geloven. Een mens moest Zijn Schepper en Zijn Verlosser kennen, weten dat hij uit aarde gevormd was en tot aarde zou vergaan, en dat deze wereld een met straffe hand door God bestierde penitentiaire inrichting is als straf voor onze (erf)zonde. Hoe groter iemands geloof des te dichter men bij de Schepper stond en des te groter de kans dat men mocht delen in Zijn almacht en alwetendheid. Heiligen waren daarvan het levende bewijs, ook na hun dood. Een dergelijk mens- en wereldbeeld liet weinig ruimte over voor een discipline die trachtte het lijden te verlichten en het leven te verlengen.

Kennis van het menselijk lichaam behoorde in het Romeinse Rijk tot de artes mechanicae, de handvaardigheidskunsten. Het aantal hooggeschoolde medici dat als lijfarts dienst deed van de aristocratische bovenlaag zal niet groot geweest zijn. De medische zorg voor het gewone volk was in handen van kwakzalvers, en daarnaast kon je je wenden tot een tovenaar (m/v) die toen ongeveer dezelfde rol vervulde als de natuurgeneeskundige nu.
     Met de ineenstorting van het Romeinse Rijk verdween de medische wetenschap om pas weer terug te keren in de loop van de twaalfde eeuw. Dan herontdekt men dankzij de Arabieren grootheden uit het antieke verleden zoals Hippocrates en Galenus en staan er eigentijdse geleerden op. Het zal tot de helft van de veertiende eeuw duren voordat er medische geschriften in het Middelnederlands verschijnen.
     In tractaten als Der Mannen ende Vrouwen heimelijcheit en Der vrouwen heimelijcheit, die traditionele medische wetenschap voor niet-Latinisten toegankelijk maken, lezen wij dat de baarmoeder zeven zwangerschapsplaatsen telt, drie rechts, drie links en één in het midden. Het theoretische maximum aantal kinderen is dus zeven. De posities rechts zijn bestemd voor de jongetjes, die links voor de meisjes en de hermafrodiet zit in het midden.

De middeleeuwse literatuur kent de nodige tweelingen, en er is altijd iets bijzonders mee aan de hand. Vaak worden ze na de bevalling van elkaar gescheiden – zoals Valentijn en Nameloos  en vinden elkaar dan langs vele omwegen weer terug.
     De enige drieling mij bekend komt voor in de Historie van Meluzine. Daarin schenkt koningin Pryssine – die de natuur van een fee heeft  haar echtgenoot koning Elinas van Albanien (d.i. Schotland) in één keer drie dochters: Meluzine, Melior en Palatijne.
     Maar ik ken ook een zevenling. In Een schone ende miraculeuse historie vanden Ridder metter Swane lezen wij hoe de jonge, ongehuwde koning Oriant van Lillefoort uit jagen rijdt en een hert achtervolgt. Het dier slaagt erin te ontkomen, maar Oriants teleurstelling is van korte duur als hij een pracht van een vrouw in het bos ontwaart die hem vraagt wat hij daar komt doen? Natuurlijk ontploft Oriant in zuivere liefde voor deze schoonheid, Beatris geheten, en hij vraagt haar zijn koningin te worden. Bescheiden stemt Beatris toe en samen keren zij opgetogen terug naar Lillefoort.
     Daar blijkt de koningin-moeder Matabrune – Oriants vader was al uit zijn lijden verlost – allerminst ingenomen met de partnerkeuze van haar enig kind. En daar valt wat voor te zeggen: vrouwen die je in het bos vindt, daar is altijd wat mee. Maar Oriant drijft zijn zinnen door, het huwelijk wordt voltrokken en een maand later is Beatris in blijde verwachting.
     Als er in haar directe omgeving een vrouw van een tweeling bevalt, blijkt de zwangere Beatris te behoren tot die gynaecologische leken die in de waan verkeren dat een tweeling het levende bewijs van overspel is. Terzijde, dit misverstand bestond écht en heeft menige boreling het leven gekost. Gelukkig is Oriant beter op de hoogte, hij vertelt haar dat een vrouw bij Gods gratie zelfs zeven kinderen in één dracht ontvangen kan.
     Zoals wel vaker gebeurt in dit soort teksten wordt de rust verstoord door de Saracenen die het land zijn binnengevallen. Oriant moet zijn hoogzwangere echtgenote toevertrouwen aan haar schoonmoeder en zich zelf richting slachtveld begeven.
     Als de bevalling daar is ziet Matabrune haar kans: zij laat de zeven baby’s die Beatris baart verruilen door zeven pas geboren honden, brult vervolgens het hele paleis bij elkaar en beschuldigt de totaal uitgeputte Beatris van bestialiteit. Met alleen maar vijanden om haar heen kan Beatris niet anders dan genade vragen voor de zonde die zij niet begaan heeft. De koningin wordt opgesloten en de kinderen aan een knecht meegegeven om in het woud discreet van kant gemaakt te worden.
     Zoals wel vaker gebeurt in dit soort situaties kan de knecht het niet over zijn hart verkrijgen de kinderen daadwerkelijk te doden; hij laat hen achter. Zo worden ze gevonden door een kluizenaar, die zich over hen ontfermt en hen grootbrengt met behulp van een geit die hem daartoe van Godswege ter beschikking wordt gesteld.
     Natuurlijk komt dit uit, maar weer ontsnappen de kinderen aan de dood. Als hen de halsketting wordt afgenomen (een teken van hun koninklijke afkomst), veranderen zij in zwanen. Behalve het kind Helias, dat op dat moment afwezig was. Als Helias oud genoeg is, bevrijdt hij zijn moeder, doodt zijn criminele grootmoeder, huwt de dochter van de door hem overwonnen graaf van Frankenborch, verwekt bij haar een dochter Ida geheten, bewerkstelligt de gedaanteverandering van zijn betoverde broers en zusters en trekt zich tenslotte terug als heremiet. Ida wordt door keizer Otto ten huwelijk gegeven aan graaf Eustachius van Boenen (Boulogne-sur-Mer) en zij wordt moeder van drie zonen: Boudewijn, Eustaes en Godevaert van Bouillon, de man die in 1099 Jeruzalem veroverde.

Dit verhaal over de Zwaanridder is een mooi voorbeeld van de interferentie tussen epos en sprookje, een fenomeen dat we ook tegenkomen in Karel ende Elegast, de Roman van Walewein en het zwevende schaakspel en andere middeleeuwse teksten. Verscheen een paar jaar geleden bij uitgeverij SUN te Nijmegen de prachtbundel Van Aiol tot de Zwaanridder, waarin u een uitvoeriger samenvatting van het verhaal kunt lezen en nog veel meer wetenswaardigs, nu is ook de achterkant van het verhaal bereikbaar in een nieuwe prachtbundel Van Aladdin tot Zwaan kleef aan.
     Deze nieuwe loot aan de Van A tot Z boom is voor het overgrote deel ontsprongen aan de afdeling Volkskunde van het P.J. Meertens-Instituut. Ik zou dat niet hardop schrijven als dit instituut niet in opspraak geraakt was, onder andere door de geromantiseerde dagboeken van J.J. Voskuil. De manier waarop daar door sommige bewoners van Het Bureau gereageerd is, was niet altijd even gelukkig. Wie met buitenstaanders over deze boeken praat, komt er snel achter dat Maarten Koning – er zijn bescheidener pseudoniemen  niet zozeer een gedetailleerde beschrijving van het toenmalige P.J. Meertens-Instituut geeft, als wel van het kantoorleven uit de jaren 50. Zo moet ik zelf voortdurend denken aan de verhalen die mijn vader, kantoorbeambte aan de Amsterdamsche Bank op het Rembrandtplein, onder het avondeten aan mijn moeder vertelde. Had ik het voor het zeggen dan zou Voskuil al lang al zijn voorgedragen voor een eredoctoraat: alleen een briljant volkskundige kan op deze manier het bureauleven in kaart brengen.

Morgen vergadert het Hoofdbureau (KNAW) over het rapport Toekomst P.J. Meertens-Instituut dat door een hooggeleerde commissie is opgesteld. De rode draad van het rapport is ‘actualiteit’. Als historicus in hart en nieren moet ik aan Reynaert denken toen hij zijn beulen richting galg zag gaan.


Literatuuropgave:

– W.P. Gerritsen en A.G. van Melle (red.), Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst. Nijmegen [SUN] 1993.
– Ton Dekker, Jurjen van der Kooi & Theo Meder, Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexikon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties. Nijmegen [Kritak-SUN] 1997.


Date: Sun, 14 Dec 1997 23:59:59
From: Willem Kuiper <Willem.Kuiper@let.uva.nl>
Subject: Col: 9712.26: Column Willem Kuiper, no. 36:
Heb je al gehoord van de zeven, de zeven?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten