maandag 1 juli 2013

Neder-L column 51 : De doofpot van Jacob


Of Jacob van M(a)erlant bij zijn leven al bekend stond om zijn waarheidslievendheid, weten wij niet, maar zeker lijkt dat hij die faam in de loop van de veertiende eeuw krijgt. Voorop in de rij roemers gaat de Brabantse clerc-auteur Jan (van) Boendale (Ter Vuren 1279-Antwerpen ca. 1350). Uit de manier waarop Jan  die de laatste dertig jaar van zijn leven secretaris van de wereldstad Antwerpen was  naar Jacob verwijst, leid ik af dat hij hem niet persoonlijk gekend heeft. Jan kende Jacob enkel uit zijn werk, en dan met name uit Jacobs vertaling van de Historia scolastica van Piere le Mangeur alias Petrus Comestor en het Speculum historiale van broeder Vincent. Naar deze twee meesterwerken verwijst hij in respectievelijk Der leken spiegel, boek II, kapittel 84 en de Brabantsche yeesten, boek I, regel 25. Geen woord over het ‘literaire’ werk van Jacob.
     In het derde boek van Der leken spiegel schreef Jan twee kapittels die wat mij betreft verplichte kost zijn voor iedereen die Middeleeuwen op het menu heeft staan: 'Vander lettren ende vander clerghien' (125) en het fameuze 'Hoe dichtren dichten selen ende wat si hanteren selen' (126). In het laatste kapittel verleent Jan aan Jacob de eretitel “vader der dietscher dichtren algader” (r. 119-120), en even verderop deelt hij expliciet mee:
Noyt men oec en ondervant
Dat Jacob van Merlant
Loghene dichte of voert brochte,
Hoe nauwe datment ondersochte!  (291-294)
Lezend in Der leken spiegel raakt men er snel van overtuigd dat Jan (van) Boendale het met de waarheid niet minder nauw neemt dan zijn grote voorbeeld Jacob van M(a)erlant. Zo spreekt Jan in niet mis te verstane woorden zijn banvloek uit over Karel ende Elegast:
Men leest dat Karle voer stelen ...
Ic segdu al sonder helen,
Dat Karle noyt en stal!  (133-135)
En over de omstandigheden waaronder Karel verwekt werd:
Selke maken oec ghescal
Dat hi Carle hiet die man
Om datten sijn vader wan
Op enen waghen an een dienstwijf  (136-139)
Wie bekend is met de wereld van de Legenda aurea weet dat in de naam van een schepsel het wezen verborgen is. Middeleeuwers waren gek op etymologie, en Brabanders als Jan (van) Boendale maakten er veelvuldig gebruik van. Zo werd Antwerpen herleid tot ‘hand werpen’, waarbij Brabo de werper was van de hand van de reus die aan de Schelde van elke passant als tol diens hand opeiste. Aerschot heet zo omdat Julius Caesar daar een ‘aer’ (arend) uit de lucht schoot. Zo doorredenerend is het niet onaannemelijk te veronderstellen dat iemand Karel heet omdat hij op een kar geconcipieerd werd. Maar omdat het ditmaal om de Grote koning Karel gaat, is deze duiding ketterij. Karel was immers de vrucht van een wettig en kerkelijk huwelijk, en dan wordt je niet buiten de echtelijke slaapkamer geconcipieerd!
God die gheve hem onlanc lijf
Die dese loghene dachte,
Ende ierst in plaetsen brachte,
Want Puppijn sijn vader was,
Een heilech man, sijt seker das,
Ende wan Karlen ane sine vrouwe,
Diere hi ghegheven hadde trouwe
Mids der heilegher kerken raet.
Sijn moeder hiet ver Bertraet,
Ende was dochter, wi lesent dus,
Eens keysers hiet Eracleus.  (140-150)
Maar enkele regels verderop blijkt dat Jan in beginsel wel degelijk accepteert dat iemand Karel genoemd wordt omdat hij op een kar verwekt werd, maar dan gaat het om Karels opa, Karel Hamer, waarvan algemeen bekend was dat hij een buitenechtelijk kind was:
Sijn oudervader, wildijt weten,
Was Karle Marteel gheheten,
Ende was in overspele ghewonnen,
Maer wi niet gheweten en connen
Weder op karre oft op waghen.
In hoerets noyt boeke ghewaghen ... (151-156)
Deze passage is wat mij betreft  onbedoeld, want Jan is bloedserieus  de meest hilarische uit de hele Middelnederlandse literatuur, en het levende bewijs dat ook waarheidsaanbidders als Jan (van) Boendale twee matenstokken op zak hadden.
Noyt men oec en ondervant
Dat Jacob van Merlant
Loghene dichte of voert brochte,
Hoe nauwe datment ondersochte!  (291-294)
Nu is Jacob zelf de eerste om toe te geven dat hij in het begin van zijn carrière onwaarheden verkondigde, maar ook toen hij tot inkeer gekomen was, hield hij zich niet aan de waarheid, de gehele waarheid en niets anders dan de waarheid. Dat zou ook volstrekt ongebruikelijkheid geweest zijn voor de tijd waarin hij leefde. Waarheid was immers een middel, geen doel.
     In zijn Vierde Partie van de Spiegel historiael vertelt Jacob op basis van het Speculum historiale van broeder Vincent het ontroerende verhaal na van het exemplarische vriendenpaar Amijs en Amelis. Het verhaal zoals dat gedurende de Middeleeuwen de ronde deed, is van Italiaanse komaf, maar de werkelijke oorsprong zal nog verder weg liggen. Het gaat over de zoon van een graaf en de zoon van een ridder, die op dezelfde dag geboren zijn en daarom als twee druppels water op elkaar lijken. Dat was normaal gedurende de Middeleeuwen, denk maar aan Floris en Blancefloer. De zoon van de ridder wordt Amicus genoemd, Amijs in het Middelnederlands, wat vriend betekent. De zoon van de graaf heet Amelius (Amelis in het Middelnederlands), wat ‘de betere’ betekent. Sprekende namen: de ‘betere’ is in rang namelijk hoger dan de ‘vriend’.
     Om een lang verhaal kort te maken, beiden komen na nogal wat meegemaakt te hebben aan het hof van Karel de Grote en worden daar bedacht met twee hoge functies. Amijs wordt tresorier en Amelis drussaat. Karels liefde voor beiden vervult anderen met grote jaloezie. Als Amijs toestemming gekregen heeft om na twee jaar afwezigheid zijn vrouw te bezoeken, geeft hij de achterblijvende Amelis het dringende advies op zijn hoede te zijn voor zowel Karels dochter Belicente als de verradelijke hofmaarschalk Harderic. Wijze woorden, maar aan dovemansoren gericht. Amijs is bij wijze van spreken nog niet uit zicht of Amelis neemt Karels dochter  met haar volledige enthousiaste instemming  te grazen, en daarbij gaat het er zo luidruchtig aan toe dat de op het vinkentouw zittende Harderic hen betrapt.
     Zo staat het niet verwoord in Jacobs exemplaar van het Speculum historiale, maar van dit verhaal doen meerdere versies de ronde, die alle een eigen voorstelling van zaken geven, waarin het gedrag van Amelis vergoeilijkt wordt. Zeker lijkt dat broeder Vincent op de hoogte is met andere volkstalige versies. Hij situeert het verhaal namelijk niet in Italië, maar in Frankrijk. Berico werd naar ‘s lands gelegenheid verfranst tot Berry en Averna tot Auvergne. Ook speelde het oorspronkelijker verhaal zich niet af aan het hof van Karel de Grote, maar aan dat van een naamloze krijgsheer. Omdat Amijs en Amelis hun leven als heiligen eindigen, zijn ze de wereld van de eveneens als heilige eindigende Karel de Grote ingeschreven.

Natuurlijk ontkent Amelis in alle toonaarden dat hij Karels dochter onteerd heeft, en biedt hij aan dit in een tweegevecht annex Godsoordeel te bewijzen. Moeder en dochter kiezen partij voor de aangeklaagde Amelis en staan met hun leven borg voor Amelis’ vertrek naar Amijs. Die is natuurlijk woedend, maar vriend genoeg om hem te helpen. In de gedaante van Amelis begeeft hij zich naar het hof en in het krijt, zweert daar naar waarheid dat hij Karels dochter met geen vinger aangeraakt heeft, en maakt de verrader Harderic letterlijk een kop kleiner. De opgeluchte vorst wil nu niets liever dan dat er een huwelijk gesloten wordt tussen de succesvolle uitdager en zijn dochter. Wat hem betreft kan dat huwelijk dezelfde dag nog gesloten worden en kan die nacht al de bruid beslapen worden. Een grote zorg minder!
     Maar niet voor Amijs ... Die is namelijk gehuwd, en als hij straks  en ik heb uit de literatuur begrepen dat zo iets vroeger in de vroege Middeleeuwen in het bijzijn van getuigen gebeurde  de bruid beslapen moet, pleegt hij bigamie. En mocht hij zelf al niet op die gedachte gekomen zijn, dan is er nog een engel Gods die hem dit in een visioen meedeelt, en hem als straf voor het negeren van het gebod binnen twee jaar lepra garandeert. Amijs moet er niet aan denken dat hij een melaatse zal worden, en ook begrijpt hij heel goed dat hij in de ogen van de Heer zwaar zondigt als hij Karels dochter beslaapt, maar ... God is pas echt belangrijk als je dood gaat. Zolang je leeft, heb je met mensen te maken. En aangezien de mens een wolf is voor zijn medemens, zijn wereldlijke eer en reputatie belangrijker dan de zonde der bigamie, en kan Frank de Boer een voorbeeld nemen aan de manier waarop Amijs zich van zijn taak kwijt.

Broeder Vincent, voor wie  of voor de destinaris koning Lodewijk de Heilige  deze episode uit het leven van de latere heiligen ook een tikkeltje te wild was, laat de boodschap van de engel achterwege, en expliciteert de bigamie niet, maar uit de context blijkt wel degelijk dat hij het gebeuren bekend veronderstelt. Hij vervolgt zijn relaas namelijk met Amicum vero cum uxore sua manentem percussit Deus morbo lepre, wat zoveel betekent als: Toen Amijs weer bij zijn eigen vrouw woonde, sloeg (strafte) God hem met de ziekte lepra.
     Jacob echter grijpt in. Hij stelt Amijs in de gelegenheid terug te keren naar zijn huis, daar Amelis het goede nieuws te brengen, wederom van rol te wisselen, en pas de volgende dag het huwelijk te laten voltrekken (kap. 78):
Amelis keerde vro ende blide
Ende trouwede naden stride
Belicente, ende voer mede
Wonen in sijn selves stede.  (63-66)
Maar nu heeft God geen reden meer om Amijs met lepra te slaan, en dus vervolgt Jacob (kap. 79) heel neutraal met:
Na desen dinghen so ghevel
Dat Amijs wart an sijn vel
Altemale lasers al
Ende waer so hi wesen sal
So moetmen heffen ende draghen.  (1-5)
Het gebeurde dat Amijs melaats werd en niet meer kon lopen. Misschien werd de lezer / luisteraar geacht aan de arme Job denken, die zijn welvaart en welzijn veranderen zag in armoede en ongeluk?
     Vanaf nu kan Jacob het verhaal voortzetten alsof er niets gebeurd is. Amijs vreest door zijn eigen vrouw vermoord te worden  die haat jegens hem had opgevat omdat pseudo-Amijs haar de bijslaap weigerde door in bed een zwaard tussen hen beiden in te leggen (Amelis had zijn lesje geleerd ...), en laat zich naar Amelis brengen. Daar wordt hij herkend aan de identieke drinkbeker die zij beiden als cadeau van paus Deusdedit bij hun doop ontvingen en in huis opgenomen. Dan verschijnt de engel Raphael aan Amijs en deelt hem mee dat hij kan genezen als zijn lichaam bestreken wordt met het bloed van Amelis’ tweelingzonen. Met tranen in de ogen en een brok in zijn keel onthoofdt Amelis zijn driejarige kinderen en doet wat de engel gezegd heeft: Amijs geneest ter plekke. Als Amelis later terugkeert naar de slaapkamer van zijn kinderen om hen te begraven, vindt hij hen spelend in bed, met een cirkelvormig rood lidteken rond de hals ...
     Eind goed al goed. Amijs genezen, Amelis zijn kinderen terug, en  dankzij Jacob  Karel de Grote behoed voor een blamage.


Literatuuropgave:

– Amijs ende Amelis. Een middeleeuwse vriendschapssage, naar de berijming van Jacob van Maerlant tezamen met zijn Latijnse bron uitgegeven door J.J. Mak. Zwolle 1954.
– Georges Duby, Medieval marriage. Two models from twelfth-century France. Baltimore etc. 1978.
– Georges Duby, Le chevalier, la femme et le prêtre. Le marriage dans la France féodale. Paris 1981.
– Willem Kuiper, 'O.K. Simpson', Neder-L column nr. 20 [9510.12]
– Jean Leclercq, Le mariage vu par les moines au XIIe siècle. Paris 1983.
– W.M. Verbaal, ‘Amijs & Amelis’, in: W.P. Gerritsen & A.G. van Melle (red.), Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst. Nijmegen [SUN] 19982.


Date: Mon, 04 Sep 2000 14:56:40 +0200
From: Willem Kuiper <willem.kuiper@hum.uva.nl>
Subject: Col: 0009.14: Column Willem Kuiper, no. 51: 
De doofpot van Jacob

Geen opmerkingen:

Een reactie posten