Onze spelling is ontstaan in de dertiende eeuw. Niet dat er nooit eerder Dietsch geschreven werd, maar dat was dan wel hoogst ongebruikelijk. Schrift was magisch, heilig zelfs. Het waren enkel gewijde handen die konden schrijven, tot meerdere eer en glorie van Het Woord dat vlees geworden was. Schrift gebruiken voor de volkstaal grensde aan blasfemie, was net zo absurd als je hond wijn te drinken geven. Maar goed, vanaf ongeveer 1100 verliest de moederkerk haar monopoliepositie voor wat betreft pen, inkt en perkament en gaat men er langzaam maar zeker toe over ook in de volkstaal te schrijven. In de (zuidelijke) Nederlanden zal het verschriftelijkingsproces rond 1200 begonnen zijn, het noorden volgde later, en omstreeks 1350 was het volstrekt gewoon geworden in de volkstaal te schrijven.
De spelling van het dertiende-eeuwse Middelnederlands was direct afgeleid van het (middeleeuws) Latijn. Dit kende 23 letters: A B C D E F G H I K L M N O P W R S T V X Y Z. In feite waren het er slechts 20. De K kwam alleen maar voor in ‘kalenda’ en de Y en Z werden uitsluitend voor Griekse leenwoorden gebruikt. Met die twintig letters kon alles onder woorden gebracht worden.
Dat ging als volgt. Neem het werkwoord ‘komen’ met als eerste persoon enkelvoud o.t.t. ‘ik kom’. Het Latijn kent het woord ‘hic’ (hier) en de lettergreep ‘com’ (samen). Dat werd dus ‘ic com’. Voor de verleden tijd maakte men gebruik van een ander woord ‘quam’ (als), dus: ‘ic quam’. Zo ontstond er een geschreven Middelnederlands aanvankelijk zonder K’s, Y’s en Z’s en met een letter voor zowel een korte als een lange klinker: ‘man’ kon dus zowel ‘man’ als ‘maan’ betekenen. Waar men de H als een zachte G uitsprak, ‘Gendrik bijvoorbeeld, spelde men H waar wij CH schrijven: ‘ic sah’. Dit Middelnederlands leest in onze ogen niet lekker weg. Je moet het hardop uitspreken om te begrijpen wat er staat. Dat deden ze trouwens zelf ook. Men las hardop, meer met de oren dan met de ogen.
Vanaf de veertiende eeuw zien we twee ontwikkelingen naast en door elkaar. Enerzijds gaat men de spelling meer of beter aan de uitspraak aanpassen, anderzijds gaat men de spelling visueler maken. Omdat in het middeleeuws Latijn de C vaak als ‘tsj’ werd uitgesproken ging men voor alle duidelijkheid de harde K van ‘kalenda’ toepassen: ‘ick’, ‘kerk’. De Z is zijn opmars aan de kust begonnen en daarna landinwaarts getrokken. De Y werd gebruikt in plaats van de I als er een visueel verwarrende letter naast staat, een U, M of N: ‘suycker’, ‘hynder’. Om dezelfde reden schreef men soms ‘jn’ (in) en ‘mj’ (mi). Om aan te geven dat een klinker lang was, verdubbelde men soms de klinker: ‘grot’ –> ‘groot’, maar gebruikelijker was een E: ‘groet’ of een I als aanwijzing dat de klinker lang was: ‘oirbaer’. De combinatie II ging men als IJ schrijven, een gewoonte die men aan de rekenkunde ontleende.
Anders dan men vaak hoort beweren door spellingvereenvoudigers spelde men gedurende de Middeleeuwen niet voor zijn mallemoerskont weg. Vergeet het maar. De gevarieerde spelling zoals we die in met name de profane bellettrie aantreffen is het gevolg van een opeenstapeling van spellingconventies langs de assen tijd en plaats en niet van willekeur, onbenul of onverschilligheid. Ervaren schrijvers hanteerden een vaste spelling die een compromis was tussen de (Latijnse) traditie: ‘wtgeuen’, ‘clerk’, de uitspraakpraktijk van alle dag: ‘mensche’, ‘ghenuechte’, en de voortschrijdende verschriftelijking: ‘tfolc’ en ‘opten’ worden geschreven als ‘dat volc’ en ‘op den’.
Vanaf de vijftiende eeuw zie je in het proza een syntactisch onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters. Voor die tijd hadden majuskels haast uitsluitend een decoratieve functie. Ook gaat men steeds vaker de volkstaal van interpunctie voorzien. Het Amsterdamse handschrift van de Legenda Aurea (AD 1438), waarvan ik het Zomerstuk nu bijna af! heb, is in zijn presentatie al zeer ‘modern’. De combinatie majuskels (‘hoofdletters’, punten en rubriek (letters met rode verf doorhalen) heeft als resultaat een uiterst (voor)leesbare tekst.
In de zestiende en zeventiende eeuw krijgt het Nederlands een min of meer uniforme spelling, mede dankzij het vliegwieleffect van de Statenvertaling. Van tijd tot tijd paste men de schrijfwijze aan de uitspraak aan, maar andersom gebeurde ook: men paste de uitspraak aan de schrijfwijze aan: ‘kopij’.
Een geval apart vormen de eigennamen. Die zijn betekenisvol begonnen. Men heet niet zo maar De Rover, Goedegebuure of Grootendorst, daarvoor moet een reden geweest zijn. Maar zodra zo’n ‘toenaam’ de status van familienaam krijgt, verliest hij zijn inhoud, wordt gefixeerd en dient alleen nog maar ter identificatie. Om die reden onttrekt de spelling van eigennamen zich vaak aan veranderingen in de spelling (‘Cruijff’) en verhullen de veranderingen in de uitspraak de oorspronkelijke betekenis. Men heet geen ‘Klever’ omdat men kleeft, maar omdat toen de naam ontstond ‘klaver’ als ‘klever’ werd uitgesproken. ‘Wyers’ is niet ‘Wij-ers’ zoals ze in Amsterdam zeggen, maar ‘Wiers’. Het is ook niet ‘Renee Zoutendijk’, maar ‘Zoetendijk’. In het Zeeuws gebruikte men ‘ou’ waar wij ‘oe’ schreven, dus ‘bouc’ in plaats van ‘boek’. ‘John van Loen’ heet eigenlijk ‘John van Loon’.
Vooral de I zaait verwarring: exploit, notoir, Oisterwijk, Spaink. Het is niet ‘notwaar’ maar ‘notoor’ enz. Ooit iemand in de collegebanken gehad die Olijkan (met de klemtoon op ‘lij’) heette en die behoorlijk giftig werd toen ik hem aansprak met mijnheer Oliekan. Herinnert u zich schaatser Frits Schalie nog?
Een taal leren is moeilijk, ook de moedertaal. Mijn buurmeisje van 4 jaar en 5 maanden, op wij sinds jaar en dag oppassen, worstelt momenteel met de sterke werkwoorden. Afschaffen en voortaan alles zwak vervoegen? Straks zal ze leren spellen. Ik herinner me nog de problemen van de Zaans sprekende kinderen in mijn eerste klas Lagere school. Je zult maar opgegroeid zijn in een wereld van ‘skoen’, ‘skuur’, ‘skeet’, ‘schaai’ en ‘schoda’, waar je ‘ik kan’ uitspreekt als ‘ik ken’ en ‘ik lig’ als ‘ik leg’, waar een ‘keuken’ een klein kippetje is en een ‘kuiken’ het kookvertrek in huis, waar S als een Z en de V als een F en omgekeerd wordt uitgesproken.
Spelling is een compromis tussen schriftelijk en mondeling taalgebruik, tussen traditie en praktijk. Normale mensen die intensief lees- en schrijfonderwijs krijgen, kunnen – als zij dat willen – betrekkelijk foutloos leren spellen. Het opbouwen van een woordbeeld in het geheugen is een tijdrovende en arbeidsintensieve bezigheid. Maar is men eenmaal zo ver dat men woorden leest in plaats van letters of lettergrepen spelt, dan kan men in hoog tempo en praktisch moeiteloos geschreven of gedrukte teksten begrijpend tot zich nemen.
Wanneer men nu dit psychische woordbeeld gaat aantasten door middel van een spellingwijziging ontstaat er een orthografisch Flying Enterprise-syndroom. Dit schip maakte zwaar slagzij, maar deed er desondanks drie maanden over om te zinken. Al die tijd bleef de kapitein aan boord. Weer aan wal gekomen kreeg de man ernstige evenwichtsstoornissen. Iets dergelijks doe je ervaren spellers aan als je met een spellingshervorming aan komt zetten. Iets aanleren is moeilijk, iets afleren nog moeilijker. Nog afgezien van het feit dat taal niet consequent is en spelling dus ook niet.
Spelling is geen kwelling, maar ‘gewoon’ een kwestie van oefenen. Veel lezen, veel schrijven, en af en toe een woordenboek raadplegen, desnoods de spellingscorrector van je tekstverwerker. In een maatschappij waarin de boekhandel plaats heeft moeten maken voor de tijdschriftenwinkel, en waarin lezen verdrongen wordt door plaatjes kijken en MTV, is elke spelling moeilijk. Die moeilijkheden los je niet op met een commissie, evenmin als voetbalvandalisme of winkeldiefstal. Hoe dan wel? Verbeter de PABO’s, verklein de klassen.
Date: Thu, 03 Feb 1994 15:41 +0100 (MET)
From: Willem Kuiper <kuiper@alf.let.uva.nl>
Subject: Col: 9402.02: Column Willem Kuiper, no. 4:
Al partij gekozen in de spellingstrijd?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten