maandag 1 juli 2013

Neder-L column 38 : Helena van Constantinopolen


Het nieuwe Over Amstelse Meertens Instituut – eerst excentriek en nu excentrisch  heeft dankzij de aankleding en verlichting van de architect op de begane grond iets weg van een rood paleis, terwijl één-hoog weer doet denken aan een eigentijdse penitentiaire inrichting voor kortgestraften. Maar het gebouw heeft ook zijn voordelen: kamer 38 bijvoorbeeld - waarin het Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten gehuisvest is  beslaat zo’n 25 vierkante meter. Een zee van ruimte vergeleken met het o zo knusse, maar wel heel kleine kamertje aan de Keizersgracht.
     Met zo veel werkplek tot mijn beschikking achtte ik de tijd rijp voor een specialisatie-werkgroep steden- en landennamen in de Legenda Aurea. De meeste persoonsnamen in deze Gouden Gids van kerkelijke feesten, apostelen, heiligen, martelaren en maagden laten zich gemakkelijk opzoeken in het A-Z repertorium Van Afra tot de Zevenslapers, maar waar ligt wat in deze wereld van vóór de val van het Romeinse Rijk?
     Mede met het oog op de één dezer jaren te bezorgen editie van de Zuidmiddelnederlandse vertaling van de Legenda Aurea wilde ik nagaan wat de Brusselse vertaler van omstreeks 1360 met de toponiemen gedaan heeft die hij in zijn Latijnse voorbeeldtekst aantrof. Die waren namelijk niet, zoals nu gebruikelijk is, met een hoofdletter geschreven en daarom als zodanig niet altijd even goed herkenbaar. De manier waarop de vertaler zich door de steden- en landennamen heen werkte  welke hij correct vertaalde, welke hij wegliet en welke hij verkeerd begreep  geeft ons zicht op zijn literaire horizon en zijn referentiekader.

We zijn nu een paar weken bezig en de pap heeft de eerste krenten prijsgegeven.
     Om te beginnen twee onnozele corrupties. Tussen ronde haken uitleg en tussen rechte haken de lezing van de Latijnse editie-Graesse:
Peter de nuwe martelare was vander predecaren ordennen (orde der dominicanen) een vroom kimpioen ende hi was gheboren vander steden nerou [Verona].
Benedictus was uter provincien van mirsia [Nursia] gheboren.
In het middeleeuwse schrift bestaat er een minimaal onderscheid tussen de ‘n’ en de ‘u’, combinaties van beide, en voor ‘m’ en ‘i’ geldt hetzelfde. Om dit verschil te discrimineren zetten sommige kopiisten een schrap  onze punt  op de ‘i’, maar anderen op de eerste schacht van de volgende letter, wat heel verwarrend kon werken. De praktijk leert dat een kopiist die geconfronteerd wordt met een woord dat hij niet kent, vaak fout kiest.
Minder eenvoudig zijn:
¶ Een ander iuliaen was van edelen gheslechte ute almaendien [Alvernia] maer hi was edelre van begheerten. 
¶ Brueder ian van boloenien [Johannes Polonus] doe hi te bolonien [Bononiam] den vierden dach rede (koorts) hadde ende hi op sente peters dach den clercken predeken soude
Het lijkt me niet onmogelijk dat de Middelnederlandse vertaler ‘Bolonus’ in zijn legger las en dacht dat daarmee de havenstad Boulogne-sur-Mer in Noord-Frankrijk bedoeld werd, terwijl het om Johannes de Pool gaat en het Italiaanse Bologna.
  De verlezing van Alvernia (Auvergne) door Almania is minder makkelijk te verklaren: alu’nia > almania? Bekende namen worden echter niet of nauwelijks verlezen, en Alvernia moet toch een tamelijk bekende naam geweest zijn.

Minder problematisch is:
¶ Men seit vanden vleessche der besnidinghen ons heren dat dinghel gods brachte den coninc karlen [Carolus]. ende dat hijt leide taken [Aquisgrani] in onser vrouwen kerke. maer men leest dat hijt namaels voerde te carosien [Carosium] maer nu seit men dat het tandwerpen [Romae] es in onser vrouwen kerke.
Dit fameuze relikwie wordt blijkbaar door meer dan één kerk geclaimd. Jacobus lokaliseert het in Rome, onze vertaler te Antwerpen. Hij haakt hierbij aan bij een al bestaande traditie, immers Jacob van M(a)erlant spreekt in zijn Scolastica in Dietsche ook over Antwerpen als bewaarplaats van het ‘caro dominis’. Merk het woordspel! Het caro  vlees in het Latijn  wordt eerst aan Carolus  Karel de Grote  gegeven en vervolgens aan Carosien  naar ik vermoed de door Karel gestichte abdij te Charroux in Frankrijk.

En wat te denken van:
Pancratius was van alte edelen gheslechte gheboren ende doe in vrieslant [Phrygiam] sijn vader ende sijn moeder doot waren so wert hi ghelaten onder d[D]yonijs sijns oems hoede. 
¶ Doe dit h[H]elena c[C]onstantijns moeder die in britaendien [Bethania] was hoorde so prees si in letteren haren sone.
Is Phrygië  het noordwesten van Turkije, waar ooit Troje lag  werkelijk verlezen als Frisia of was de heilige Pancras inmiddels zo nauw verbonden met (West-)Friesland dat de vertaler corrigerend optrad?

Tenslotte Helena van Constantinopel, de vindster van het heilig Kruis. Al vrij vroeg ontstond er religieus toerisme naar het Heilig Land. De weduwe Paula bijvoorbeeld, sponsor van bijbelvertaler Hiëronymus, woonde jarenlang in de geboortegrot te Bethlehem. Helena, de moeder van keizer Constantijn, bezocht Bethania, waarvan er overigens twee zijn: Bethania bij Jeruzalem (Marcus 11: 1), waar Simon de Melaatse woonde bij wie thuis Maria Magdalena Jezus’ voeten zalfde (Matheüs 26: 6, Marcus 14: 3) en Bethania aan de overzijde van de Jordaan, waar Lazarus uit de dood werd opgewekt (Johannes 11: 1). Bethania is eigenlijk té bekend om verlezen te kunnen worden.

Terwijl ik hierover mijn gedachten laat gaan krijg ik van collega Rob Resoort een diskette met daarop een prozaroman geheten ... Helena van Constantinopolen, naar de oudst bewaard gebleven druk van: Broer Jansz, woonende op de Nieu-zijds Achter-burghwal, inde Silvere Kan, by de Brouwerije vande Hoybergh. 1640. Volgens Debaene, die van deze tekst geen samenvatting geeft, gaat het om een tekst die, naar hij vermoedt, van ná 1540 is. Dat zal de reden geweest zijn dat ik hem niet kende.
  Tot mijn niet geringe verbazing gaat deze roman helemaal niet over dé Helena van Constantinopel, de vindster van het Kruis waaraan Jezus van Nazareth stierf, maar vertelt hij hoe koning Anthonis van Constantinopolen na de dood van zijn echtgenote zijn dochter Helena als vrouw begeert. Door zijn zwager, paus Clements, te helpen in de strijd tegen de Turcken in ruil voor een ‘bede’ (wens), perst hij diens toestemming af. Helena echter blijft weigeren en vraagt haar kamenierster Clarisse om haar te doden. Die adviseert Helena er met een schip vandoor te gaan, wat lukt. Zo belandt zij in Vlaenderen, maar moet daar vluchten voor de avances van de heer van Sluys. Weer op zee valt haar schip ten prooi aan zeerovers die iedereen verzuipen behalve haar. Als de roverhoofdman zijn buit wil consumeren, bidt Helena tot God, die een noodweer ontketent dat alleen zij overleeft. Zo spoelt zij aan in de boomgaard van Henrick, koning van Engeland, die haar zeer tegen de zin van zijn moeder huwt. Als Henrick van huis is om op zijn beurt de paus te helpen, bevalt Helena van een tweeling jongetjes. De boze schoonmoeder weet dankzij valse zegels en brieven de indruk te wekken dat Helena van twee honden bevallen is en daarom verbrand moet worden. Zo groot is de druk die zij uitoefent op de regent, de hertog van Clocestre, dat diens nicht Maria uit medelijden Helena’s plaats op de brandstapel inneemt, nadat haar eerst als bewijs  evenals bij Helena  een hand is afgehakt. Helena wordt samen met haar zoontjes en wat proviand in een bootje gezet en van de kant geduwd.
  Als zij in Bretagne voet aan land zet, is zij zo uitgeput dat een wolf en een leeuw haar kinderen kunnen stelen. Gelukkig kan de heremiet Felix tussenbeide komen. Het kind dat de hand van zijn moeder in een koffertje om zijn nek draagt, noemt hij Arm, en het kind dat hij de leeuw ontfutselt Lyon. Zestien jaar lang zorgt hij voor hen. Als de jongens horen dat zij vondelingen zijn, gaan ze op zoek naar hun ouders. Via Bayviers komen ze aan het hof van de bisschop van Tours, die hen doopt als Martijn en Brixius en in dienst neemt als bottelgier en clerc.
  Ondertussen is koning Henrick achter het verraad gekomen en heeft koning Anthonis van Constantinopolen zich bij de zoekenden naar Helena geschaard. Zij echter is er vast van overtuigd dat de heren het op haar leven gemunt hebben en vlucht. Na jarenlange omzwervingen wordt zij door een knecht van koning Henrick herkend en meegenomen naar het hof van Tours en daar met haar man, zonen en vader verenigd. Martijn zet haar hand er weer aan en wordt bisschop van Tours. Brixius huwt met de erfdochter van Schotland en wordt koning van Constantinopolen.

Ik heb het verhaal een beetje ingekort, net als Broer Jansz. of diens voorganger, want gelet op de afgebroken verteldraden is er flink gerooid ten opzichte van het origineel, de veertiende-eeuwse roman Hélène de Constantinople.
  Doet er ook even niet toe. Veel belangrijker is dat de variant Bethania  Britaendien niet teruggaat op een corrupte legger, noch op een verlezing en evenmin op een vertaalfout, maar op literaire contaminatie. Als ik mij niet vergis, heeft de vertaler gedacht dat de dolende Helena van Constantinopolen dezelfde was  een verhaal over haar jeugd?  als de latere Kruisvindster. Hij moet deze roman gekend hebben, anders had hij dit, van de brontekst afwijkende toponiem, nooit op deze plaats in zijn vertaling opgenomen.

En nu maar hopen dat ook de nieuwe directeur m/v van het Meertens Instituut inziet dat het systematisch inventariseren, indexeren en annoteren van eigennamen in Middelnederlandse literaire teksten een wezenlijke en onmisbare bijdrage levert aan de kennis van de Nederlandse taal en cultuur.


Literatuuropgave:

– Luc. Debaene, De Nederlandse volksboeken. Ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antwerpen 1951.
– Louis Goosen, Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten. Nijmegen [SUN] 1992.
– Th. Graesse, Jacobi a Voragine Legenda Aurea vulgo Historia Lombardica dicta. Osnabrück 1969 (reprint 1890).



Date: Tue, 04 May 1998 13:51:36 +0200
From: Willem Kuiper <Willem.Kuiper@hum.uva.nl>
Subject: Col: 9805.12: Column Willem Kuiper, no. 38:
Helena van Constantinopolen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten