maandag 1 juli 2013

Neder-L column 56 : Een wesp in het hoofd?!


Vlinders in de buik, wie kan daarover niet meepraten? Maar een wesp in het hoofd ... Mijn eerste associatie was een passage in een even interessant als chaotisch boek – Lords of the Horizons, a history of the Ottoman Empire – waarin verhaald wordt hoe een sultan in de waan verkeert dat er altijd een vlieg op zijn neus zit. Uiteindelijk lukt het een Europeaan de sultan te hypnotiseren en zo de vlieg te vangen.
     Maar bovengenoemde wesp in het hoofd had niets van doen met een neurose of psychose, hij stond centraal in een lied dat gezongen werd bij het Haagspel tijdens het Antwerps Landjuweel van 1561. De zangers waren leden van de Lierse rederijkerskamer De Ongeleerden met als blazoen de Jannettebloem (Koekoeksbloem). Het lied moet veel succes gehad hebben, want in 1583 wordt in Antwerpen een pamflet gedrukt met daarop tCaetspel der Franchoysen: Op de wijse van d’Ongeleerde van Lier, Thandtwerpen int Haech-spel ghesongen. De tekst van het Lierse lied luidt:

Weest al verblijt / tot vre u paert
Eel gheestkens int ghemeine
Want ons den tijt / vreucht openbaert
4 Deur tviolierken reene
Dat nu ontdoet
Wt jonsten vroet
Rhetorices banieren
8 Al waer hier bloot
De wesp int hoot
Si en mach hier niet logieren

Meester Jan Goetbloet / geeft ons den raet
12 Waer deur de wesp moet wijcken
Goey woorden soet / die doen de daet
Soo men hier nu siet blijcken
Heyn Corsel ras
16 Opt selve pas
Is van sijn peerdt gheschreden
Al had hy bloot
De wesp int hoot
20 Hij is ghestelt te vreden

Peer Dulcop sat / op den pratstoel
tQuam deur Liisq Vaeybecks morren
Ghiis Corthoot prat / heeft ghoet gevoel
24 Hoe dat die wespen snorren
Om balghen heet
Was hy bereet
Al deur Truy Spiitrichts kijven
28 Maer al was bloot
De wesp int hoot
tSoet woordt constse verdrijven

Ghy vroukens fier / wildy sijn fier
32 Al vander wespen steken
Schoudt quaet ghetier / dat raedick dy
En wilt vriendelijck spreken
Want een soet woort
36 Gramschap versmoort
U mans suldy verwinnen
Maer kijfdy bloot
De wesp int hoot
40 Suldy seer saen bekinnen

Aenhoort ghy mans / op dit termijn
Veel wijfs hebben oick wespen
Aen sulcken dans / ist qualijck sijn
44 Als sy haer mou ontghespen
Schoudy verdriet
En roerse niet
Maer laette in haer wesen
48 Ick seght u bloot
Sulck wesp int hoot
Is seer quaet om ghenesen

Leeft sonder haet / in dit ghespan
52 Laet int hoot gheen wesp vernachten
Griet Suermuyl quaet / doet inden ban
Laet haer plattijnen wachten
Want soeckt ghy haer
56 De wesp volght naer
Wy hebbent wel bevonden
Dus vliedy bloot
De wesp int hoot
60 Sijt minlick tallen stonden

Prince eerbaer / in danck ontfaet
Dit liedt van dOngheleerden
Die liefde claer / wou vroech en laet
64 Dat wy den hoop vermeerden
Dus over al
Schoudt quaet gheschal
En wilt vrelijck houeren
68 Crijght iemant bloot
De wesp int hoot
Laetse niet domineren

1561
Liere

Een carnavalesk lied, met – zo te zien – in de openingsstrofe een verwijzing naar de Antwerpse rederijkerskamer De Violieren met hun zinspreuk Uut jonsten versaemt, en in de slotstrofe het eigen devies. In de tussenliggende strofen wordt maatschappelijk ongewenst gedrag geallegoriseerd en toegedicht aan personages met sprekende namen als Heyn Corsel (= heetgebakerd), Peer Dulcop (= zot hoofd), Liisq Vaeybeck (= vuilbek?), Ghijs Corthoot (= kort hoofd), Truy Spiitricht (= ?) en Griet Suermuyl (= zuur muil). De boodschap is: luister naar wat Jan Goedbloed te zeggen heeft, leef zonder haat en nijd, geef geen grote bek, maak geen ruzie, maar laat die wesp uit je hoofd wegvliegen en leef in vrede!

Deze beeldspraak – de wesp in het hoofd hebben – was mij onbekend, daar heb ik het Jacob nooit over horen hebben. Dus als de wiedeweerga de CD-ROM Middelnederlands geraadpleegd, en wat vind ik sub voce wespe?
WESPE, znw. vr. Ohd. wafsa, wefsa; mhd. wefse, wespe; ouds. waspa; mnd. wespe, wispe; ags. waeps, waesp; ndl. wesp. 1) Wesp, horzel. Kil. wespe, vespa; Plantijn: een wespe, une mouche guespe, vespa; Teuth. wespe, eyne boese byne, vespa; der wespen neste, vesparium; wespe myt den langsten voiten, scarbo (= crabro, paardenvlieg), horzel (zie Hornete en vgl. Nat. Bl. VII, 484); Bern. Gloss. dauese vel wespe, oestrum; Haarl. Gl. wespes. horsele, oestrum; Gemma, 137a: oestrus, een wespe of hoornete; Voc. Cop. een wespe, vespa, oestrum. || Du salste mi ghesont maken van miinre siechten, want hi (Vespasianus) hadde die wespen in der nosen, die daer in ende wt vloghen, Hs. Welm. 135a. Die horneten ende wespen vervolghen ooc die bien, Biënb. 168a. Gedierten die gheen vogelen geheeten en worden, omdat si door corruptie ghegenereert worden, gelijc wespen, horselen, biën, vliegen en noch vele andere, Proza-Sp. 2d. Voor de door Kil. aan wespe toegekende beteekenis van oestrum, insania, furor zijn geen bewijsplaatsen opgeteekend. Vgl. Harreb. : Hij heeft wespen in den kop.
Hier viel mijn oog op een oude bekende, keizer Vespasianus. Nooit geweten dat zijn neus een wespennest was ...

In Jacob van M(a)erlants Scolastica is Vespasianus een generaal die het uiteindelijk schopt tot keizer van het Romeinse Rijk. Zijn zoon Titus verovert Jeruzalem en neemt de tafels met de wet en de zevenarmige kandelaar als buit mee naar Rome, waar ze worden rondgedragen tijdens de triomftocht en afgebeeld op zijn triomfboog.
     Jacob had zijn informatie van niemand minder dan de joodse historiograaf Flavius Josephus (ca. 37-ca. 100), die eerst als verzetstrijder tegen de Romeinen vocht, maar na zijn overgave door Vespasianus geprotegeerd werd, omdat hij mogelijk over profetische gaven beschikte, maar in elk geval over praktische kennis van de geschiedenis en de mentaliteit van het Joodse volk beschikte.

Los van de Josephische traditie is er een hagiografische traditie die is overgeleverd via de wereld van de Legenda aurea. Zo lezen wij in het ‘Brusselse’ handschrift 15140, het oudste compleet bewaard gebleven handschrift dat in de laatste jaren van de 14e eeuw gedateerd wordt, in de legende van de apostel Jacob de Mindere:
Doe pilatus sach dat hi ihesum onsculdechleec uerdoemt hadde om dat hi tyberise ontsach so sant hi te hem enen bode die albanus hiet om hem tontsculdeghenne. Te dien tide so was uespasiaen here in galacien. Ende pilatus bode wert metten winde uerstooten in galachien. ende men brachtenne uore uespasiane. Want daer was een ghewoente so wie dat daer ghedoeghede dat sijn scip brac dat hi ewelec den prince dienen moeste Ende uespasiaen uraghede hem wie hi ware ende wanen dat hi quame ende werweert dat hi uoere. Ende hi seide hem. Ic [140vb] ben uan iherusalem ende uan daer wasic op minen wech te rome weert. Vespasiaen seide hem Du coms uter uroeder liede lande du best een meester du moets mi ghenesen. Want uespasiaen droech in sijn naeslocken eenrande maniere uan ulieghen uan sijnre kintsheit. ende daer bi hiet hi uespasiaen. Ende albanus andwoordde hem. Here ic en can negheen const uan meesterien ende daer bi en salic di niet moghen ghenesen. Vespasiaen seide. En gheneestu mi niet so selstu moeten steruen. Ende hi andwoorde hem. De ghene die de blinde siende maecte ende de duuele uerdreef. ende de doode uerwecte. hi weet dat ic niet uan meesterien en quam. Vespasiaen seide hem. Wie es dese daer du dese groote wercke af segs? Hi seide. Dat was ihesus uan nazareth. dien de ioden bi hatien doodden ende wiltu in hem gheloeuen so selstu ghenesen. Ende uespasiaen seide Ic gheloeue dat hi die de doode uerwecte mi oec ghenesen mach uan deser siecheit. Ende als hi dit gheseit hadde so uielen de ulieghen ute sinen naeslocken ende hi wert al ghesont.
Als dank voor zijn genezing verwoest Vespasianus in het jaar 70 Jeruzalem, samen met zijn zoon Titus, en neemt de heilige wetstafels en de zevenarmige kandelaar mee naar Rome, welke gebeurtenis bekend staat als de Wraak van Jeruzalem.

In het ‘Amsterdamse’ handschrift VI B 14-15, dat voor een deel een andere vertaling bevat dan het Brusselse handschrift, lezen wij echter:
¶ Doe pylatus sach dat hi ihesum ontsculdelic verordelt hadde so had hi anxt voer tyberius des keysers toorne ende sende enen sinen vrient die albanus hiet om sijn onscout voerden keyser te doen. ¶ Inder seluer tijt bewaerde vespasianus galatyen van des keysers tyberius wegen Ende pylatus bo[228vb]de ouermits dat hem die wint contrarie was wort scipbroken ende most van node daer aen landen ende wert tot vespasianum gebrocht Ende daer was een gewoente so wie scipbrokich was die was mit liue ende mit goede dies heren van dien lande. Vespasianus vraechde hem wie hi waer of waen hi quame of waer hi woude. Hi seyde Ic bin van iherusalem ende come van daer ende wil te romen Vespasianus seyde Du coemste wt wiser lude lande du biste meyster van medicinen ende daer om moetstu mi genesen. Vespasiaen had een manier van wormen van sinen kintschen dagen in sijnre nuesen Die man seyde weder. here ic en versta mi op geen medicine ende daer om en can ic di niet gesont maken. Vespasianus seyde Gheneestu mi niet du selste daer om steruen Die man antwoerde hem weder die die blinde siende heeft gemaect ende die vyande verdreuen ende die doden verwect die wetet dat ic die conste van medicinen niet en can Doe vragede vespasianus wie is dat daer du also grote dingen of segste. Die man seyde weder Tis ihesus van nazarenen dien die ioden van nydicheyden gedoot hebben ende gelouestu in hem du soutste genesen Doe seyde vespasianus Ic geloue dattie gene die [229ra] die doden verwecket mi oec van deser siecte verlossen mach Ende die wile hi dit seyde vielen die worme wt sijnre nosen ende hi wert rechteuoert gesont
Zijn het nu wespen of wormen? In de Cyrurgie van meester Jan Yperman (gest. 1310) staat een zevental kapittels over de neus “ende oec dat den nese toe behoert ende van datter toe vallen mach alse van evelen ende der ghelike” Hier lezen wij over poliepen, puisten, zweren, wild vlees, neusbloedingen en: “¶ Van stanke in den nese”. Geen woord echter over wormen of wespen. Wel verderop in het Boec van den oren, maar dan gaat het over wormen die het hoofd inkruipen ...

In het Comburgse handschrift, enkele bladen ná de Reynaert lezen wij in het prozastuk getiteld Van Pylatus gheborte ende sine doot:
omme dat pylatus wel wiste dat die Ioden ihesum doodden bi nijde [214vb] so ontsach hi hem der gramschepen van tyberius den keyser omme dat hi hadde ghestort tonnoesele bloet daer omme dedi reeden vele scepen met groeten goede ende sendese den keyser bi eenen man die hiet adrofinus die hem was arde ghetrauwe ende hiet hem dat hi den keyser segghen soude dat hi hadde doot eenen wijkelare die welke hiet ihesus die hem maecte coninc ende seide ieghen den keyser dien hadde hi ghegheuen den volcke te crucene met rechten vonnesse adrofinus dede dat goet te scepe ende voer wech doe verstac hem die wint in galissien daer nu de kerstine aenroupen sente iacoppe daer so hilt vaspaciaen die heerscapye van tyberius den keyser doe so waest costume so wie so was versteken bi der zee in wat lande dat hi quam dat hi was eyghin den heere in wies lant hi versteken wart alse adrofinus quam voer vaspaciane doe ontsach hi hem van der doot ende seide heere ic kenne dat bi rechte ende bi wette dat al mijn goet es dijn ende ic bidde di dattu mi orlof gheues te vaerne wech onghescaet van minen liue doe so vraechde hem vaspaciaen wie dat hi ware ende wanen hi quame oft wat hi wilde doe so andwoerde adrofinus ic bem van iherusalem ende ic comme van danen ende ic wilde te roeme Ic ne ware hier niet comen ne ware ic niet versteken metten winde doe seide vaspaciaen du sijs comen van den lande der vroeder lieden want du coons die behendichede van medicinen du best mi sculdich te helpene vaspaciaen hadde in sinen nuese [215ra] eene maniere van wormen die hieten vespa die hadde hi ghedraghen van sinen kintschen daghen omme te openbaerne dwerc gods daer omme was hi gheheeten vaspaciaen doe seide adrofinus ic comme van vremden lande ende ic ne can gheene medicine no ersaterie daer omme mach ic di niet ghenesen een man was in iherusalem hadstune ghekent hi hadde di wel gheganst doe seide vaspacianus ganstu mi niet ic sal di dooden doe so andworde adrofinus die man die makede die blende siende ende die doue horende ende hi dede menegherande teekine want hi wel weet dat ic niet en can van medicinen hi moet mi teliuereren huut deser noot doe vraghede vaspacianus wie die man was daer hi so vele goets af zeide adrofinus seide het was ihesus nasarenus die so machtich was in ghewerke voer gode ende voer al tfolc die welke die Ioden cruusten om hare quade nijdicheden ende sine vonden gheene quade sake in hem doe seide vaspacianus ofte die man leefde waenstu dat hi mi ganssen soude doe seide adrofinus Ia hi ende wiltuus noch ghelouen ic wane hi di ganssen sal doe seide vaspacianus die ghene die verwecte de dode ic gheloeue dat hi mi mach ghenesen zij dat sake dat hi wille ende als hi dit hadde gheseit doe vielen hem de wormen huter nesen ende sijn nuese ontfinc te hant ganshede van vaerwen ende van vleessche doe so verblijdde hi met groeter feeste ende seide ic weet wel dat hi was die godzone die mi ganste Ic sal an den keyser orlof beiaghen so ic eerst mach ende volc ver[215rb]gaderen ende sal verslaen die verraders diene doodden ende destrueren alle die steden doe so gaf hi adrofine orlof te vaerne daer hi wilde
Jacob van M(a)erlant – mijn favoriete vraagbaak – maakt het er niet duidelijker op. Aan het slot van het zevende boek van Der naturen bloeme behandelt hij de vespa:

1010 Vespa, als Plinius seghet,
Es een woerm die te wassene pleghet
Van doden paerden sonder waen
Ende es na die bie ghedaen
Van sceppenesse, van vaerwen niet,
1015 Want mense al gheleu* siet. *helemaal geel
Appelen eten si ende paren
Sijn strael* dat mach sere daren. *angel
  Huerselen hetet in onse lant.
Den vlieghen sijn si viant.
1020 Vespa maket raten als bien,
Maer daer en mach gheen goet of ghescien

Op gezag van Gaius Plinius Secundus – geboren in 23, en naar men vermoedt als ramptoerist omgekomen bij de uitbarsting van de Vesuvius in 79 – deelt Jacob ons mee dat het ‘wormen’ zijn die uit paardenkadavers komen. Eenmaal tot ‘vespa’ geworden lijken zij qua uiterlijk sterk op de bij, maar zijn anders van kleur. Is de bij een beetje geel, vespa zijn helemaal geel. Ze eten fruit en kunnen formidabel lelijk steken. Hier te lande noemen wij hen horzels. Ze gedragen zich vijandig tegenover ‘vliegen’ en maken net als de bijen raten, zij het dat die anders dan bijenraten – honing! – nutteloos zijn.
     Ik ben zo vrij geweest dit even bij Plinius zelf te verifïeren – Libri Naturalis Historiae, boek XI – maar vond daar geen gelijkende tekst. Verwart Jacob hier wespen met horzels?
Volgens het MNW kan horzel synoniem zijn aan wespe:
HORSEL(E) (huersel, hursel, ursel), znw. m. Horzel, paardevlieg. Hd. dial. horsel. Het gewone woord is hornete. Naast horsel stond vroeger ook een vorm hornsel (Kil.), waaruit horsel ontstaan is. Vgl. hornete en hornse. Harl. Gloss. wespe s. horsele, oestrum. || Hurselen waren die derde plaghe, die de liede staken sere, Alex. IV, 615. Crabro .. es een woorm die te sijn pleghet in daerde .., ende huerselen wassen daer of mede, Nat. Bl. IV, 484 (varr. urselen, hurselen); ook 500. Vespa .. es een woorm, die te wassene pleghet van doden paerden, .. huerselen hetet in onse lant, 1010. Gedierten, die gheen vogelen geheeten en worden, omdat si door corruptie ghegenereert worden, gelijc wespen, horselen, biën, vliegen en noch vele andere, Proza-Sp. 2d. Hoort, hoe men rommelt: het dunken mi horselen, die daer swermen, Blisc. v. M. 833. þ Zie De Bo 449 op hursel, heurzel.
Onopvallend maar veelbetekenend is dat Jacob in het hierboven aangehaalde vindplaats in Alexanders geesten meedeelt dat hurselen de derde plaag vormden en dat ze de mensen zo lelijk staken. In de Vulgaat, Exodus 8, 24 is er sprake van niet stekende muscas:
fecitque Dominus ita et venit musca gravissima in domos Pharaonis et servorum eius et in omnem terram Aegypti corruptaque est terra ab huiuscemodi muscis.
Volgens de Bijbelvertaling van 1360:
Ende die Here deedt also, ende alte sware vlieghe quam in Pharaons huyse ende in sijnre knapen huyse ende in al dlant van Egipten, ende dlant waert stinckende van desen vlieghen.
Dat die vliegen staken, heeft Jacob niet uit de Vulgaat maar uit een glos in de Historia scolastica van Petrus Comestor:
Cap. XVII. De sciniphibus.Dixitque Dominus ad Moysen: Dic ad Aaron: Extende virgam. Et percute pulverem terrae, et sint sciniphes in omni terra Aegypti (Exod. VIII). Et factum est ita. Sunt autem sciniphes muscae adeo subtiles, ut visum nisi acute cernentis effugiant, et corpus cui incident acerbo terebrant stimulo.
Als ik mijn Mittellateinisches Glossar geloven mag, zijn sciniphes vliegende mieren, die volgens de Comester de huid kunnen binnendringen en daarbij een stekende pijn veroorzaken.
     Maar als Jacob op 25 maart 1271 zijn vertaling/bewerking van de Historia scolastica voltooit, wordt er niet meer gestoken:

Jc sal dor egypten land.
3835 Vlieghen doen comen te hand.
Sonder in tland van gessen allene.
Dat sal dar of wesen rene.
Aldus ghesciet al sonder lieghen.
Tland ward so versuard van vlieghen.
3840 Dat pharao sprac al te hand.
Gaet offert gode hier int land.

Volgens Encarta is een horzel geen paardevlieg. Paardevliegen steken, horzels niet. Het is ook geen paardehorzel. Runderhorzel komt dichterbij, die kunnen zo’n beest tot razernij drijven, maar de maden gedijen op levende dieren. Het meest in aanmerking komt nog:
Strontvliegen of Drekvliegen, de familie Scatophagidae van de Insecten. De volwassen vliegen jagen op andere insecten. De larven voeden zich deels met plantendelen, deels met rottende stoffen. Op uitwerpselen van mens en dier (vooral verse koemest) kan de strontvlieg (Scatophaga stercoriaria), 9 mm, geel tot rood behaard, massaal optreden. De volwassen dieren leven van andere insecten die door de uitwerpselen worden aangetrokken; de larven leven in en van de uitwerpselen, waardoor deze worden opgeruimd.
Kortom, met de historiografische Vespasianus was er neustechnisch vermoedelijk niets aan de hand. Flavius Josephus die hem persoonlijk kende, maakt nergens melding van. In de hagiografische traditie echter, die zich onder andere tot doel stelde de vaak nogal abstracte heilsgeschiedenis te concretiseren, heeft men – nomen est omen! – Vespasianus’ naam aangegrepen, niet alleen om hem een motief te verschaffen waarom hij samen met zijn zoon Titus Jeruzalem verwoestte en de diaspora in gang zette, maar ook om het Romeins gezag – dat door Pontius Pylatus medeplichtig was aan de juridische moord op Jezus van Nazareth – te rehabiliteren.
     De hagiografische traditie heeft van Vespasianus een exemplarische lijder aan hoofdzeer gemaakt. Tevergeefs trachtten zijn artsen hem hiervan te verlossen, maar de klachten bleven: er kropen maden uit zijn neus die zich tot strontvliegen ontpopten. Deze vespa refereren niet alleen aan zijn naam, maar moeten tevens geduid worden als symbool van dood en verderf als gevolg van ongeloof en onwetendheid. In de wereld van de Legenda aurea is er namelijk geen principieel verschil tussen medische wetenschap en afgoderij. Niet door op zijn artsen te vertrouwen, maar door in de Ware God te geloven werd Vespasianus verlost van zijn vespa.

Literatuuropgave:

– C.C. de Bruin (ed.), Het Oude Testament. Eerste stuk: GenesisII Koningen. Leiden 1977.
CD-ROM Middelnederlands. Den Haag enz. 1998.
Het Comburgse handschrift. Hs. Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, Cod. poet. et phil. 2 22. Diplomatische editie bezorgd door Herman Brinkman en Janny Schenkel. 2 dln. Hilversum 1997.
De Cyrurgy van meester Jan Yperman, ed. E.C. van Leersum. Leiden z.j.
Encarta 99 encyclopedie. Winkler Prins editie.
– Jason Goodwin, Lords of the Horizons, a history of the Ottoman Empire. London 1998.
 A. Goovaerts, ‘Liederen en andere gedichten gemaakt ter gelegenheid van het landjuweel van Antwerpen, in 1561, met zes tekeningen van Frans Floris en twee muziekstukken, uitgegeven naar een handschrift der Koninklijke Bibliotheek te Brussel’, in: De Vlaamsche School. Tijdschrift voor kunsten, letteren, oudheidkunde en kunstnijverheid 1892, p. 110-132.
Legenda aurea (Brussel, KB, hs. 15140). Diplomatische editie bezorgd door Amand Berteloot, Geert Claassens en Willem Kuiper. Nog te verschijnen.
Legenda aurea, Zomerstuk (Amsterdam, UBA, hs. VI B 15). Geschreven te Utrecht in het jaar 1438 voor de Regulieren te Amersfoort In den Birk. Diplomatische editie bezorgd door de Werkgroep Legenda Aurea (SHL 14, 1992-1993) onder leiding van dr. Willem Kuiper, IvN UvA. Op het punt van verschijnen.
– Gaius Plinius Secundus (Plinius de Oudere), Libri Naturalis Historiae: http://www.ukans.edu/history/index/europe/ancient_rome/E/Roman/Texts/Pliny_the_Elder/home.html
Patrologia Latina Database.



Date: Wed, 27 Jun 2001 00:14:11 +0200
From: Willem Kuiper <willem.kuiper@hum.uva.nl>
Subject: Col: 0106.25: Column Willem Kuiper, no. 56:
Een wesp in het hoofd?!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten