Voorlopig weer even verzadigd: de Sampler Disk en de eerste zes CD-tjes (The Southern Journey Series, 1959-1960) van The Alan Lomax Collection [Rounder Records CD 1700-1706] gekocht. Wie is Alan Lomax, hoor ik u denken. Alan Lomax is folklorist en musicoloog, de Amerikaanse Ate Doornbosch.
Geboren in 1915 heeft Lomax zijn leven lang met een microfoon en een opname-apparaat muziek verzameld. Volksmuziek, witte, bruine en zwarte. Zo verscheen in 1936 van zijn hand een monografie van Leadbelly, een van de aartsvaders van de country blues.
In datzelfde jaar promoveerde Lomax en werd hij hoofd van het Archive of American Folk Song. Hij kreeg een radioprogramma, waarin hij zijn obscure materiaal aan een groot publiek kon laten horen. Dankzij Lomax kreeg een lokale grootheid als Woody Guthrie landelijke bekendheid en kon hij uitgroeien tot held en voorbeeld van Robert Zimmerman, beter bekend als Bob Dylan.
Dankzij Dylan en The Rolling Stones leerde ik de Amerikaanse stads- en plattelandsmuziek kennen: Muddy Waters, Elmore James, Jimmy Reed, Chuck Berry, Little Walter, Bo Diddley, Howlin’ Wolf (en nog later weer hun bronnen). Wij hadden net een pick-up in huis en mijn platenverzameling leek sprekend op de privĂ©bibliotheek van een middeleeuwer: weinig banden, maar de inhoud werd door en door gekend.
Een kapitale aanwinst uit die dagen die ik nog altijd koester is een 3 LP-doos, verschenen in 1964, met daarin drie uur opnamen van Woody Guthrie (1912-1967), opgenomen door ... u raadt het al, Alan Lomax. Daar ken ik hem van. Guthrie vertelt als een Amerikaanse Louis Paul Boon over de intense armoede op het platteland, de outlaws, de corrupte bankiers, de hoboes, de stofstormen, de treinen, het beloofde land Californie, en gaat al pratend als vanzelf over in een lied. Hij schreef er zo’n 1000, vaak voor de vuist weg, naar aanleiding van. Hij koos partij voor de landarbeiders die door de plantagehouders werden uitgebuit en was een uitgesproken anti-fascist. ‘This machine kills’ stond op zijn gitaar geschreven, zo sterk geloofde hij in de kracht van het lied.
Rounder Records is nu begonnen met het (opnieuw) uitbrengen van de veldopnamen van Alan Lomax op honderd CD’s. De Sampler CD is een staalkaart en voorproeve. Alles 20-bit remastered.
Ook in Nederland hebben wij een volksliedarchief, en wel op Het Bureau, zoals het P.J. Meertens-Instituut dankzij Voskuils geromantiseerde dagboeken is gaan heten. Nu nog uitkijkend over de Keizersgracht wordt daar het oude Nederlandse lied bewaard – ruim 100.000 liederen – op band en in druk. Veel van die bandopnamen zijn gemaakt door Ate Doornbosch – Jaring Elshout in Het Bureau – en uitgezonden in het VARA-radioprogramma Onder de Groene Linde.
Onder de Groene Linde is ook de naam van een serie boeken, waarin het oude Nederlandse lied thema-gebonden wordt uitgegeven. Deel 1 (1987) bevat liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiek, deel 2 (1989) liederen over ontluikende liefde, werving, vrijage en zwangerschap, deel 3 (1991) liederen over trouw en ontrouw in de liefde, verleiding en verlating. Momenteel wordt gewerkt aan deel 4, liederen over liefde en standsverschil, dat volgend jaar zou moeten verschijnen. En dan staat er nog een deel 5 over moordliederen op stapel.
Door een speling van het lot is mij de eer te beurt gevallen zitting te mogen nemen in de redactieraad van dit vierde deel. Een gemĂȘleerd gezelschap, ieder zijn eigen invalshoek. Voor mij zijn die liederen vooral teksten, en een tekst wil begrepen worden.
Met deze liedteksten, opgetekend uit de monden van bejaarde vrouwen die ze weer van hun moeder geleerd hebben – orale literatuur dus – valt dat niet altijd mee. Als lezer word je geconfronteerd met een grabbelton aan motieven die alles behalve naadloos aan elkaar gelast zijn.
In zijn onlangs met lof beoordeelde proefschrift Dichten uit liefde, Literatuur in Leiden aan het einde van de Middeleeuwen wijdt Herman Brinkman in het tweede hoofdstuk een aantal boeiende pagina’s aan het lied. Zijn wij opgegroeid met: Schelden doet geen zeer, slaan des te meer – gedurende de Middeleeuwen lag dat heel anders. Op het zingen van een onwelgevallig lied kon de doodstraf staan, zoals wij kunnen lezen in de veertiende-eeuwse roman Die Borchgrave van Couchi. Geen beter medium om opstandige gevoelens te verspreiden dan door die in een lied te verpakken. Vandaar de expliciete verbodsbepalingen in de Leidse archivalia.
Een lied dat bij Brinkman uitvoerig aan de orde komt, verhaalt, of zo u wilt bezingt, de schaking van de Leidse schependochter Catharina de Grebber (21 sept. 1509). Op weg naar Wassenaar om daar de mis bij te wonen werden vader, moeder en dochter De Grebber ter hoogte van het kasteel Raaphorst opgewacht door Gerrit van Raaphorst en vier handlangers. Hij rukte – ik citeer – “het jonge meisje (zij was nog maar dertien jaar oud) van haar vaders schoot” en ging er met haar vandoor. “Met een schuit ging het verder naar Leimuiden, waar het meisje uiteindelijk door Gerrit werd verkracht, onder roepen en zingen van de anderen.” (p. 60).
Ach ja, zo ging dat vroeger. Vader Brinkman identificeert zich hier iets te veel met Pieter Dirkszoon de Grebber en veel te weinig met Gerrit van Raaphorst en Catharina. Om te beginnen is dertien jaar – voor middeleeuwse begrippen – zo jong nog niet, en om te eindigen verwed ik er het Onderwijsinstituut Neerlandistiek onder dat deze schaking op zijn minst met voorkennis en zeer waarschijnlijk met instemming van Catharina geschiedde. Uit hun gedrag na het vergrijp blijkt dat Gerrit en Catharina als Beatrijs en haar minnaar geleefd hebben totdat ook bij hen het geld opraakte.
In het lied, dat over deze maagdenroof gezongen werd, spitst alle aandacht zich toe op de list waarmee vrijer Gerrit vader De Grebber in de luren legt. Gerrit beschuldigt Catharina van het jagen op zijn konijnen. Moet haast wel dubbelzinnig zijn. Catharina ontkent, maar pa De Grebber stinkt erin. Om te laten zien dat het niet waar is, laat hij – denk aan de wijze waarop Chantecler le coq in branche II aan de moorddadige kaken van Renart ontsnapt – zijn dochter los (kennelijk wist hij waar Gerrit op uit was!), opent de kist onder de zitting om te laten zien dat die leeg is, en ziet vervolgens hoe Gerrit er met zijn konijntje vandoor gaat. Onderwijl roepend: “’t was mijner niet om hasen of konijnen te doen, ick heb het wildt al dat ick sochte!”
Om u een argument te geven dat deze interpretatie – namelijk dat konijn (ook) obsceen bedoeld is – niet te ver gezocht is – ik moet er niet aan denken dat het Onderwijsinstituut Neerlandistiek niet zou doorgaan – hier een liedje uit het zogenaamde Maastrichts Liedboek (1554), waarvan ik een digitaal exemplaar bezit ex libris digitalibus Benedicti Salemans (interpunctie enz. van mij, WK):
Lied 25: Componist: [anoniem]. Aantal stemmen: 4.Aan het lied van Gerrit en Catharina moest ik denken toen afgelopen woensdag tijdens een redactieraadvergadering het volgende lied op tafel kwam:
Een aerdich meysken, seer jonck van jaren,
bewaerden haer hofken, daert stont aen een heye.
Een herderken ghinck hem by haer paren
om sijn verxken te drijven in haer weye.
Dmeysken sprack: “Drijft wech, dat u Godt gheleye!
Ghy sout mijn hofken al te seer om stueren.”
‘t Herderken sprack cloeckelijck sonder ghescreye:
“Waer ’t verxken scade doet, ic sal ’t verbueren.
Laet wroeten dat verxken, ’t is sijn natuere.
Hoort vrienden hoort, daar is alweer een nieuw lied,Natuurlijk weigert de jongen. Nog liever gaat hij in ballingschap.
Wat hier onlangs al is geschied,
Alle van een koopmanszoontje,
Die vrijde met zo’n arreme dienstmaagdmeid
En hij had er zijn liefde voor over.
Maar toen de vader er dat vernam,
Dat zijn zoontje bij zo’n arme dienstmaagd kwam,
Sprak hij: “Zoontje, wilt ge vrijen?”
Vrij er met zo’n arreme dienstmaagd niet,
Want je kunt er wel een rijker krijgen.
Maar toen op een zondagmorgenstondDe jongen hoort ervan, stort zich op het meisje en sterft van verdriet in haar dode armen. De dader wordt gepakt en opgehangen. In sommige varianten is dat de vader. Het paar wordt tezamen begraven:
Het knappe jonge meisje naar de kerk toe gong
Om daar Gods woord te horen
Toen ze op het midden van het kerkplein stond
En daar werd zij al doodgeschoten.
Al achter op het kerkhof waar de lelien zo bloeitWat door een de zegsvrouwen verbasterd wordt als:
En die lelie zal roossie dragen
Al onder een boom die Halelujah heetTijdens het opruimen – vanwege de aanstaande verhuizing van het P.J. Meertens-Instituut – kwam een stapel grammofoonplaten boven water: Van een heer die in een wijnhuis zat ... en 15 andere mondeling overgeleverde liederen, met daarop – welk een toeval – een opname van dit lied uit 1963, gezongen door de toen 75-jarige Drentse Jantje Haandrikman-Kamps.
Het graf dat zal roossies dragen
Het lied is – bij nader inzien – opgebouwd uit strofen van vijf versregels met als rijmschema: aabcb, ook wel bekend onder de naam Lindenschmidstrofe en/of Morolfstrofe (naar het twaalfde-eeuwse Spielmannsepos Salmon und Morolf). Met deze kennis gewapend kunnen de jonge(re) aangroeisels van de oude(re) kern onderscheiden worden. Hoe zuiverder het rijm des te oorspronkelijker de tekst?
Het rijmschema aabcb is oud. Een snelle blik in mijn digitale editie van het Antwerps Liedboek leverde tien liederen op: 13 Een oudt liedeken; 20 Een liedeken van sint Jacob; 35 Een oudt liedeken; 84 Een nyeu liedeken; 90 Een oudt liedeken; 92 Vant Vriesken; 138 Een amoreus liedeken; 195 Een nyeu liedeken; 207 Een nyeu liedeken; en 218 Een nyeu liedeken. De laatste twee beginnen als ‘Het Koopmanszoontje’:
207 Een nyeu liedeken
Wie wilt hooren een goet nyeu liet?
Wat te Haerlem in Hollant is gesciet,
Tsavonts te neghen uren?
Al van twee huepsche ghespelen goet,
Voor den reghen souden si cueren.
enz.
218 Een nyeu liedekenHoe oud of nieuw het lied is van de koopmanszoon die verliefd werd op een dienstmaagd weet ik niet. Het verhaalgebeuren – en dan vooral het slot met de lelies en rozen – doet heel in de verte denken aan een mogelijk scenario binnen Floris ende Blancefloer: rijke jongeman wordt tegen de zin van zijn vader verliefd op arme jonge vrouw. Om aan de dwaze liefde een einde te maken laat de vader het meisje doden. Dit blijkt een zinloze daad, want nu sterft ook de jongeman van verdriet. Toch lijkt het me vrijwel zeker dat de moeder van mevrouw Haandrikman-Kamps (geb. 1888) en haar moeder en mogelijk haar moeder dit nimmer beseft hebben.
Wie wil hooren een goet nieu liet?
Van dat Thantwerpen is gesciet,
Al van drij vroukens reene?
Si hadden den cnape vanden huyse so lief,
Si en lieten hem niet slapen alleene.
enz.
Nu nog iemand vinden die deze liederen kan zingen op een manier dat ze ontroeren.
Date: Fri, 18 Jul 1997 21:52:03 +0200
From: Willem Kuiper <Willem.Kuiper@Let.UvA.NL>
Subject: Column Willem Kuiper, no. 33:
Onder de Groene Linde
Onder de Groene Linde
Geen opmerkingen:
Een reactie posten