maandag 1 juli 2013

Neder-L column 40 : Tussen de Elve ende de wat?


Jacob van M(a)erlants Historie van Troyen is een kleine 28.000 versregels onderweg als Paris – de Trojaanse koningszoon die Helena uit Sparta ontvoerde en daarmee de moeder van alle oorlogen ontketende – de Griek Ayax van Lotre c.q. Logre (Ajax de Locriër: de andere helft van de door Jacob opgesplitste Kleine Ajax) in het vizier krijgt. Ayax vecht ongewapend, dat wil zeggen blootshuids, zonder enige beschermende kledij, en niet vanwege de juni-warmte. Jacob vindt dat – net als zijn bron: Le Roman de Troie van Benoit de Sainte-Maure – hoogst onverstandig:
Ayax van Logre was aldaer
Onghewapent al apenbaer,
Sonder mit speer ende mit scilde.
Hy waer sot die hem aver vroet hilde,
Dat hy so reet in sulcker noot.
Rugghe ende borst had hy bloot.
Het is wonder dat hy mach ghedueren!  (27.978-27.983)
Aan dat wonder komt dan ook een einde als Paris een pijl met giftige punt op zijn boog zet en Ayax dwars door beide zijden schiet, welke treffer Jacob – anders dan zijn bron, waarin Aiax ondanks een doorboorde ruggegraat nog een tijdje doorvecht – van het doodleuke commentaar voorziet: “Ic waen, hy niet veer en sal ryden.” (28.006). Helaas voor Paris toch nog ver genoeg om naar hem toe te rijden en hem met zijn zwaard het “aenschyn” te klieven.
     Paris’ dood geeft de Grieken moed en drijft de Trojanen in het defensief, een mooi moment voor Jacob om het krijgsgewoel in zijn voorbeeldtekst te onderbreken met een ongeveer duizend regels tellende kosmografie.

Voor een middeleeuwse kopiist is zo’n kosmografie een apeklus. Omdat de tekst gepaard moet rijmen worden de zinnen syntactisch opgerekt tot ver voorbij het semantische, daardoor ononthoudbaar, en voor het boerenverstand ontoetsbaar. De kopiist verliest het zicht op wat hij schrijft. Dit soort teksten wemelt dan ook van de varianten en fouten. Neem nu de plaatsbepaling van Friesland:
Van der Elven nederwert
Leghet Vrieslant aen die vaert
Tusschen der Elven Swytval
Soe heit wilen Vrieslant al  (29.011-29.014)
Gelukkig voor ons herhaalt Jacob zich hier, diezelfde kosmografie heeft hij eerder opgedist in het zevende boek van Alexanders geesten:
Vander Elven al nederwaert
Leghet Vrieslant an die vaert
Tusscen der Elven ende Sincfal
Hiet wilen eer Vrieslant al  (1443-1446)
Het is duidelijk dat beide kopiisten vertrouwd waren met Vrieslant en de Elve – de rivier de Elbe – maar met Swytval c.q. Sincf/val lag dat anders. Voor ons is er een groot verschil in spelling, maar paleografisch is dit praktisch hetzelfde: Swytval = Suitval = Sincval.
Gelukkig hebben we een vangnet: Jacobs Spiegel historiael, waarin wij lezen (Partie I, Boek 1, kapittel 33):
Al Vriesclant verre ende na
Tusscen der Elven ende Sincval
Rekent men te Sassen al
Daer es Germania af thovet  (66-69)
Friesland maakt volgens Jacob deel uit van Saksen, en Saksen maakt weer deel uit van Germania, de De bello gallico-naam voor Duitsland; helaas geen Sincval gevonden bij Julius Caesar.
     Maar niet alleen aan het begin van de Eerste Partie, ook aan het slot van het achtste boek van de Derde Partie heeft Jacob het over Friesland – een heel gevoelig onderwerp – Friesland was het Kosovo van Jacobs opdrachtgever, Florens V.
     Omdat Jacob ervoor koos de Vierde Partie te laten beginnen met Karel de Grote, en omdat de Friezen beweerden dat zij – zeer tegen de zin van de graven van Holland – autonoom waren, besloot Jacob zijn Derde Partie met kapittel XCIII: Der Vriesen privilegie. Daarin lezen wij dat “die eerlijke Pepijn” (Pepijn van Herstal) koning was van heel Frankrijk en van:
Alle die lieden ghemeenlike
Die lancs der zee saten hene
Tusscen der Wesere enten Zwene
Dat tien tiden hiet Sincval  (4-7)
En even verderop lezen we:
Tusscen der Wesere ende Sincval,
Dat wi Vrieslant heten bi namen  (104-105)
en:
Teenen tiden quam sulc geval
Den volke dat tusscen Sincval
Enter Wesere sat alleene,
Dat daer was ene scare gemene,
Ende altemale Vriesen hieten,  (115-119)
Nu is de rivier de Wezer – en niet de Elbe – de oostgrens van Friesland. Het Zwin moet dus de zuidwestgrens zijn, alleen welk Zwin, en waar?

Op dit punt aangekomen tast je als literair-historicus in het duister. Te rade dus bij buurman Eef Dijkhof van het Oorkondeboek Holland en Zeeland. Helaas, in de bewaard gebleven ambtelijke bescheiden wordt die naam niet genoemd.

Gelukkig is er ook nog een échte naamkundige aan het Meertens Instituut verbonden – Rob Rentenaar – en die kon mij vertellen dat Jacob met Het Zwin inderdaad het Brugse Zwin bedoelde, en dat het bewijs hiervan geleverd werd door het feit dat de Zeeuwen deel uitmaakten van het Friese rechtsgebied en daarom ook onder het geestelijk gezag van de aartsbisschop van Utrecht – ten tijde van Willibrordus Wiltenborch geheten – vielen. Een tochtje naar de bibliotheek deed mij terugkomen met een stapeltje boeken waarin ‘alles’ stond over het Sincfal.
     De naam is – volgens kenners – een samenstelling van ‘Swintha’ = krachtig en ‘fal’ = water(weg). Zou dit ‘fal’ iets met ‘Waal’ uitstaande hebben – in het Latijn ‘Vacalus’ geheten? En hoe zit dat met het hier in Holland gebruikelijke benaming ‘slufter’ voor een geul in de duinen waar bij vloed het zeewater instroomt?
     De exacte ligging van het Friese Sincval is onzeker. In die tijd maakte het onbedijkte Zeeland zijn naam volledig waar en was het afwisselend zee en land. Dat kwam voor een deel door de stijging van de zeespiegel, de zogeheten Duinkerke I, II en III-transgressies, die zich voltrokken tussen Julius Caesar en de invallen der Noormannen. Daardoor ontstond er verdronken land, dat bij eb droogviel en zo ontstond daar plantengroei. Die flora fungeerde als een zeef voor door de zee aangevoerd zand en door de rivieren aangevoerde modder, wat landvorming tot gevolg had. Totdat een noord- of zuidwester storm hier weer gaten insloeg en het proces zich herhaalde. Het Zwin is het gevolg van zulk noodweer.

Ten tijde van Jacob was de naam Sincval al lang in onbruik geraakt en mogelijk in de grafelijke kanselarij alleen nog maar bekend uit (een kopie van) de in de achtste eeuw opgetekende Lex Frisionum. Daarnaast had het landschap door bedijking en inpoldering van de schorren – waaraan vele plaatsnamen herinneren – een enorme gedaanteverandering ondergaan. Het eiland Wulpen bijvoorbeeld – onder Walcheren gelegen, waar Willibrordus in 690 landde om de Friezen te bekeren – was deels weggespoeld, deels aangespoeld bij het huidige Zeeuws-Vlaanderen.

Wat niet verdween is het zoveelste bewijs van hoe goed Jacob van M(a)erlant zich documenteerde.


Literatuuropgave:

2000 jaar Zwinstreek. Knokke 1985.
– L.Ph.C. van den Bergh (, A.A. Beekman en H.J. Moerman), Handboek der Middelnederlandse Geographie. Den Haag 1949.
Encyclopedie van Zeeland.
– M.K.E. Gottschalk, Historische geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen tot de St.-Elisabethsvloed van 1404. Assen 1955.
– E. Verwijs en J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek VII, 1154.


Date: Sat, 11 Jul 1998 23:12:18 +0200
From: Willem Kuiper <Willem.Kuiper@hum.uva.nl>
Subject: Col: 9807.19: Column Willem Kuiper, no. 40:
Tussen de Elve ende de wat?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten