‘’ “” –
Gevraagd een prestigieus boek te bespreken voor een ditto tijdschrift zit ik in de trein van Brussel naar Amsterdam met het bewuste boek op de knieën. Midden in de avondspits. Door te lezen probeer ik de haringen om mij heen te vergeten. Het gaat over de legendarische koning Alexander de Grote, die op 22-jarige leeftijd een veroveringstocht begon die nog altijd tot de verbeelding spreekt. Hij startte in zijn vaderland Macedonië, stak over naar Turkije, reist via de Libanon en Palestina naar het hart van Egypte, daarna volgde Mesopotamië (het huidige Irak) en ging het via Iran naar Pakistan tot aan de rivier de Indus. Toen stroomopwaarts naar Afghanistan en weer terug naar Babylon, waar Alexander in 323 v.C. stierf. Op 33-jarige leeftijd, wat in de ogen van de middeleeuwer onmogelijk op toeval kon berusten.
Leven en werken van Alexander de Grote vormen de stof van Jacob van M(a)erlants debuut, Alexanders geesten, opgedragen aan een vrouw – “die scone die mi peisen doet” (boek IV, regel 1720) – die sinds Maerlants wereld geïdentificeerd wordt als Aleide, tante en voogd van Florens, de vijfde van die naam. Ik heb daar zo mijn gedachten over, maar daarover wellicht een andere keer.
Ik zit dus in die treinton en lees in het negende boek van Alexanders geesten over de confrontatie tussen Alexander en koning Por(r)us van Endi. Om een massale slachting onder beide legers te voorkomen en toch een beslissing te forceren biedt Alexander een tweegevecht aan: wint Porus dan zal Alexanders leger capituleren, wint Alexander dan andersom. Omdat Porus twee ellen groter is dan Alexander is de afspraak snel gemaakt.
Hierbinnen es die dach comen,Daer die camp up es ghenomen.[...]Si waren coninclike versiert.Dicke hebben [...] visiert,Wat tekine Alexander drouch.Ander wapen haddi ghenouch:Halsberch, curie, cousen van staleEnde al dat coninc sit wale,Ende een sweert van goeder snede.Ooc hadde die here medeEnen spiet, die hem up minneTalrestis gaf, die coninghinne,Ende enen knijf van Andene.Ander wapen en woudi enghene. (575-588)Alexander wapent zich als een ridder, maar zal even later te voet vechten omdat Hercules, de uitvinder van de tweekamp, dat zo bepaald heeft.
Alexander heeft een curie aan, dat is een borstharnas dat onder de halsberch gedragen wordt – die van drakenleer zijn het best, maar wel moeilijk te krijgen. Een halsberch is een van metalen ringen gevlochten ‘jurk’ met capuchon. Zijn benen beschermt hij met cousen, eveneens van metalen ringen gevlochten. Hij heeft een zwaard, een lans en een mes van Andene.
Die lans blijkt achteraf een speer te zijn, en Alexander voert hem letterlijk en figuurlijk in zijn schild. Als koning Porus de overhand krijgt, probeert Alexander hem met een zwaardslag aan zijn voeten te verwonden. Hij slaat echter mis, raakt een steen, en het zwaard valt hem uit de hand. Normaal gesproken kun je dan net als Elegast de partij opgeven, maar dan haalt Alexander zijn werpspies te voorschijn en gooit die (als Porus zich bukt om Alexanders zwaard op te rapen?) in Porus’ “fundament” (letterlijk: in zijn hol): “hi sturte neder als een rent” (rund). Gewone mensen begeven het dan, maar Porus niet. Hij komt binnen de kortste keren bij en leest – hij kan het weten, ook hij waande zich onoverwinnelijk – Alexander de les:
Ghemate di bi minen rade!Daventure es onghestade ... (765-766)Alexander op zijn beurt is vervolgens weer zo edelmoedig om hem te laten genezen, en in ruil voor een verborgen schat – Reynaert kent zijn klassieken – krijgt Porus zijn oude waardigheid, maar nu als leenman, terug.
Voor wie vertrouwd is met de topiek van het tweegevecht zoals we dat kennen uit het chanson de geste en de Arturroman zou je bijna van een parodie spreken. Ferguut zou zo niet willen winnen.
De Deltareeks-vertaling is verbloemend: Alexander steekt Porus in de onderkant van zijn rug. Volgens mij gaat het wel degelijk om een werpspies, en dat is een verboden wapen in de ridderwereld. Ook is het op zijn minst dubieus iemand in de rug aan te vallen. In Jacobs Spiegel historiael (Partie I, boek 4, kapittel 39) vinden we andere voorstelling van zaken:
Daer naer alst ten campe quam,Ende men den eenwijch ane nam,Was in twifele elke scareLanghe, wie int scoenste ware.Maer Alexander was uptie hoede,Ende Porrus soude met stouten moedeUp sijn volc sien, die waren vro,Ende Alexander stakene doMetten zwerde, dat hi vel,Ende hi up hem wan dat spel,Want die wonde was so groot. (43-53)Dat klinkt al een stuk ridderlijker, al steekt men niet met een zwaard, daar slaat men mee. Op een ondersteunende miniatuur wordt dit wapenfeit in beeld gebracht: Alexander – niet zichtbaar kleiner dan Porus – steekt Porus – die van een varkensneus voorzien is om hem als tegenpartij te markeren – ter hoogte van de navel dwars door zijn donder.
Maar daar ging het mij ook niet om. Het gaat me om dat mes van Andene, dat wel genoemd wordt maar verder geen rol speelt. Dat een ridder een mes voert, is niet uitzonderlijk al lees je dat zelden. Een mes is – denk aan Karel ende Elegast – een verborgen wapen. In de Roman van Walewein en het zwevende Schaakspel bevrijdt Walewein, als hij zijn zwaard is kwijtgeraakt, zich uit de staart van de draak met behulp van zijn misericorde, het mes waarmee men de genadestoot geeft. Het had dus tot de mogelijkheden behoord dat Alexander Porus met dat knijf van Andene naar de andere wereld geholpen had.
Omdat Andene in de Delta-editie met een hoofdletter gespeld staat, begrijp ik dat dit een eigennaam is: een mes uit Andene – waar dat ook moge liggen. Volgens de vertaling aan de voet van de bladzijde: “mogelijk afkomstig uit Andenne in Oost-Vlaanderen”. Ja, ja, Alexander de Grote met een mes uit België ... Zal wel een giftig mes zijn!
In de Ferguut wordt een grapje gemaakt met de naam van de vindster van het heilig Kruis, Helena van Constantinopel. Als iemand alleen is of alleen op weg moet dan wordt met de nodige ironie sinte Al(l)ene als schutsvrouwe aangeroepen: r. 3201, 4534 en 4839. In de Ferguut-filologie is wel eens een link gelegd tussen deze drie vindplaatsen uit het stuk van de tweede auteur en de heilige Alena uit Dilbeek. Omdat deze Alena lokaal vereerd werd, zou deze ‘knipoog’ bewijzen dat de Ferguut een Brabantse tekst is. Volgens mij is dit flauwekul. En hetzelfde geldt voor Andenne; niets wijst erop dat Andenne (aan de zuidoever van de Maas gelegen in Wallonië, in de huidige provincie Namen) gedurende de Middeleeuwen enige bekendheid genoot om haar metaalbewerking.
Maar waar ligt Andene dan? Op het Meertens Instituut alles uit de kast gehaald en uiteindelijk besloten dat de stad die de meeste kans maakt Adana is, gelegen in Tarsus (Zuidoost-Turkije), aan een bevaarbare rivier, waar de Tempeliers een steunpunt hadden. Deze stad was al in de Romeinse tijd bekend en lag op de route die Alexander de Grote gevolgd heeft. Gesteld dat Adana toen bestond, moet hij er geweest zijn. Opgelucht schuif ik de naslagwerken terzijde – was ik maar altijd zo ‘zeker’ van mijn identificaties – en open op de PC de letter A van ‘ons’ Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten, deel 1: Epiek in wording, zeer benieuwd als ik ben hoe ‘wij’ het daar geannoteerd hebben.
Tot mijn grote schrik komt Andene er heel niet in voor. Een omissie?! Sta ik op het punt de beta-versie van de letter A de wereld in te sturen, kom ik erachter dat er een toponiem ontbreekt. Maar als Andene ontbreekt, wat ontbreekt er dan nog meer?!
Gelukkig spreek ik die middag mijn medewerksters – minder gelukkig is dat het hun laatste betaalde werkdag voor het project is: “Waar is Andene gebleven? Ik kan het nergens vinden! Niet in het het boek, maar ook niet in de database(s) ...”
Dezelfde avond wordt het raadsel met een e-mail opgelost. Er is gelukkig geen sprake van een omissie, het is geen eigennaam. Het knijf komt niet uit Andene, maar is van andene! Staat gewoon in het Middelnederlandsch Woordenboek (I, 408), alleen verkeerd gealfabetiseerd:
ANDEEN (andein), znw. onz. Mlat. andena (Duc. 1, 250, 1); verg. ofr. andier (La Curne 1, 436); nfr. landier, met voorgevoegde l (Littré 2, 246); eng. andiron (Wedgwoord 1, 51; Müller 1-2, 20). Eene ijzersoort. || Oec vintmen in somech lant erehande iser, als ict vant, datmen andein heet openbare. Men machet smelten alst coper ware, maer et en es te smeden niet so goet, ensi datmer conste toe doet, Nat. Bl. XIII, 141 (Lat. vulgariter andena dicitur. In den tekst naar het Leidscb[sic - geen scanfout, WK]e Hs. anders, welke vorm misschien uit ofr. andier(s) te verklaren is). Oec hadde die here mede enen spiet, die hem up minne Talrestis gaf, die coninghinne, ende enen knijf van andene, Alex. IX, 584 (Snellaert in de aantt., Dl. 2, bl. 409, en Franck (bl. 490) houden andene voor een eigennaam, en wel Andenne in het graafschap Namen, dat de eerste vermoedt destijds beroemd geweest te zijn om zijne messenmakerijen, als later de stad Namen; doch voor dit vermoeden is geen grond. In de Alexandreis ontbreekt dit gedeelte van Maerlant’s gedicht).Deze conclusie wordt bevestigd door Lathams Revised Medieval Latin Word-List:
and/ena 1267 # 1652, ferrum -anicum c 1227 ondanique, high grade, (?) Indian (Hundwaniy), steel, en Grant Duffs Ancient India’s Contribution to Production Technology and Mechanical Engineering.
Jammer voor de uitbater van hotel-café-restaurant In het knijf van Alexander te Andenne, maar het is niet anders.
Literatuuropgave:
– Petra Berendrecht, Proeven van bekwaamheid. Jacob van Maerlant en de omgang met zijn Latijnse bronnen. Amsterdam 1996.
– Cd-rom Middelnederlands. Den Haag 1998.
– G. Droysens, Algemeiner historischer Handatlas [...]. Bielefeld usw. 1886.
– Grant Duff, Ancient India’s Contribution to Production Technology and Mechanical Engineering, op: http://www.hindubooks.org/sudheer_birodkar/india_contribution/prod.html
– Encarta Encyclopedie 99 - Winkler Prins Editie.
– Jozef Janssens en Martine Meuwese, Jacob van Maerlant, Spiegel historiael. De miniaturen uit het handschrift Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, KA XX. Leuven 1997.
– Willem Kuiper, Hella Hendriks en Sasja Koetsier, Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten, deel 1: Epiek (beta 1999).
– R.A. Latham, Revised Medieval Latin Word-List from British and Irish sources. London 1973.
– Maerlants werk. Juweeltjes van zijn hand. Met inleidingen en vertalingen door Ingrid Biesheuvel. Amsterdam 1998. Deltareeks.
– Donald Matthew, Atlas van de Middeleeuwen. Amsterdam enz. 1985.
– Frits van Oostrom, Maerlants wereld. Amsterdam 1996.
– Jonathan Riley-Smith, Atlas des croisades. Paris 1996.
Date: Mon, 7 Jun 1999 23:27:48 +0200 (MDT)
From: Willem Kuiper <Willem.Kuiper@let.uva.nl>
Subject: Col: 9906.11: Column Willem Kuiper, no. 44:
Een Knijf van Andene
Geen opmerkingen:
Een reactie posten